Smv biologie T6 ecologie bs 1 t/m 11
B1
- bij ecologie worden relaties tussen organismen en hun milieu bestudeerd.
- het milieu bestaat uit biotische en abiotische factoren.
Biotisch: uit de levende natuur
Abiotisch: uit de levenloze natuur
-Organismen beïnvloeden het milieu en het milieu beïnvloed de organismen
Organismen milieu
Populatie: een groep soortgenoten die samen voortplanten
levensgemeenschap: alle populaties op 1 plek
biosfeer: overal waar leven voorkomt
biodiversiteit: het aantal verschillende soorten in een gebied
individu: eén enkel organisme
biotoop: alle abiotische factoren zoals temperatuur en water samen.
ecosysteem: een ecosysteem is een gebied waarbinnen de biotische en de abiotische
factoren een eenheid vormen.
bioom: grote gebieden in de biosfeer met een kenmerkend klimaat.
, B2
Carnivoren = vleeseters
herbivoren = planteneters
omnivoren = alleseters
- voedselrelaties kunnen worden weergegeven in een voedselweb / voedselketen
Het eerste organisme 9de eerste schakel) is altijd een plant
- omdat planten zelf glucose produceren noemen we ze producenten
- alle dieren moeten iets eten dus die noemen we consumenten
- organismen die niet opgegeten worden, maar doodgaan worden door afvaleters opgeruimd.
Energiearme
stoffen: uit de
levenloze natuur
Energierijke
stoffen: uit de
levende natuur
Autotroof: kunnen
uit de energiearme stoffen zelf energierijke stoffen maken
(fotosynthese)
heterotroof: hebben andere organismen nodig om aan energierijke
stoffen te komen
Plant is altijd autotroof dier is altijd heterotroof
Kringloop van stoffen
de producent is degene die het maakt (produceert). Dit is altijd een plant, want een plant eet
niks. Een plant wordt dan weer gegeten door een consument. Een consument ‘’koopt’’ iets.
De consument (de planteneter) eet dus de producent (een plant). Producent kun je in
verschillende orde’s hebben. De 1e orde is de planteneter, de 2e orde een vleeseter want die
eet dus de consument in de 1e orde. Als een consument dood gaat wordt alles opgegeten
door afvaleters. De reducenten (schimmels & bacterien) nemen dan de voedingsstoffen op.
Dit beland dan in de bodem en komt dan weer bij de plant.
B1
- bij ecologie worden relaties tussen organismen en hun milieu bestudeerd.
- het milieu bestaat uit biotische en abiotische factoren.
Biotisch: uit de levende natuur
Abiotisch: uit de levenloze natuur
-Organismen beïnvloeden het milieu en het milieu beïnvloed de organismen
Organismen milieu
Populatie: een groep soortgenoten die samen voortplanten
levensgemeenschap: alle populaties op 1 plek
biosfeer: overal waar leven voorkomt
biodiversiteit: het aantal verschillende soorten in een gebied
individu: eén enkel organisme
biotoop: alle abiotische factoren zoals temperatuur en water samen.
ecosysteem: een ecosysteem is een gebied waarbinnen de biotische en de abiotische
factoren een eenheid vormen.
bioom: grote gebieden in de biosfeer met een kenmerkend klimaat.
, B2
Carnivoren = vleeseters
herbivoren = planteneters
omnivoren = alleseters
- voedselrelaties kunnen worden weergegeven in een voedselweb / voedselketen
Het eerste organisme 9de eerste schakel) is altijd een plant
- omdat planten zelf glucose produceren noemen we ze producenten
- alle dieren moeten iets eten dus die noemen we consumenten
- organismen die niet opgegeten worden, maar doodgaan worden door afvaleters opgeruimd.
Energiearme
stoffen: uit de
levenloze natuur
Energierijke
stoffen: uit de
levende natuur
Autotroof: kunnen
uit de energiearme stoffen zelf energierijke stoffen maken
(fotosynthese)
heterotroof: hebben andere organismen nodig om aan energierijke
stoffen te komen
Plant is altijd autotroof dier is altijd heterotroof
Kringloop van stoffen
de producent is degene die het maakt (produceert). Dit is altijd een plant, want een plant eet
niks. Een plant wordt dan weer gegeten door een consument. Een consument ‘’koopt’’ iets.
De consument (de planteneter) eet dus de producent (een plant). Producent kun je in
verschillende orde’s hebben. De 1e orde is de planteneter, de 2e orde een vleeseter want die
eet dus de consument in de 1e orde. Als een consument dood gaat wordt alles opgegeten
door afvaleters. De reducenten (schimmels & bacterien) nemen dan de voedingsstoffen op.
Dit beland dan in de bodem en komt dan weer bij de plant.
