LP3 – KT1 – Samenvatting
Anatomie, fysiologie en pathologie
Werkgroep 1
- De student weet welke zes voedingsstoffen het menselijk lichaam nodig heeft.
- De student kent de belangrijkste functies van deze voedingsstoffen voor het
menselijk lichaam.
- De student heeft inzicht in de enzymatische afbraak van koolhydraten, lipiden en
eiwitten.
- De student kent de bouw en functies van de delen van het spijsverteringskanaal.
- De student kent de bouw en functies van de pancreas.
- De student kent de bouw en functies van de lever en galwegen.
Voedingsstoffen zijn opgebouwd uit organische (gemaakt in of door levende organismen)
en anorganische (oorsprong in de niet-levende natuur) moleculen. Ons voedsel bestaat
uit zes verschillende voedingsstoffen:
1. Koolhydraten:
- Brandstoffen. Bouwstoffen in mindere maten.
- Vormen het grootste deel van je voedsel.
- De belangrijkste energieleveranciers van de cellen.
- Worden gebruikt voor de aanmaak van belangrijke organische verbindingen.
- Wordt opgeslagen als vet en glycogeen.
- Glucose, fructose, galactose, ribose, maltose, lactose, melksuiker, zetmeel, glycogeen
en cellulose.
- Alle koolhydraten worden afgebroken tot monosachariden. Je hebt nog disachariden
en polysachariden.
2. Lipiden (vetten):
- Bouwstoffen en brandstoffen: isolatie, oplosmiddel voor bepaalde vitaminen.
- Kunnen als brandstof gebruikt worden, maar cellen hebben glucose als voorkeur
(minder afvalstoffen en minder zuurstof voor nodig).
- Dienen als energiereserve, bouwstof, oplosmiddel voor bepaalde vitaminen en als
elektrische isolatie rondom zenuwceluitlopers.
3. Proteïnen (eiwitten):
- Bouwstoffen en hulpstoffen. Brandstoffen in noodgevallen.
- Er bestaan wel een miljoen verschillende eiwitten, met zeer uitlopende functies:
o Bouwstof (structuureiwitten), enzymen (chemische omzettingen), transport,
signaalwerking, spierwerking, afweer (antistoffen zijn eiwitten), hormonale
werking, bloedstolling, werking van het zenuwstelsel, energiebron (in
noodgevallen).
- Ketens van aan elkaar gekoppelde aminozuren.
- Er zijn duizend verschillende eiwitten, en maar 20 verschillende aminozuren.
- Koppeling tussen aminozuren: peptidebinding.
- Je lichaam kan twaalf verschillende aminozuren maken: niet-essentiële aminozuren.
- De andere acht zijn de essentiële aminozuren.
4. Mineralen (zouten en sporenelementen):
- Bouwstoffen en hulpstoffen.
- Zouten zijn verantwoordelijk voor de kristalloïd-osmotische druk van het bloed en van
het weefselvocht.
- Elektrolyten: zouten opgelost in bloed.
- Spoorelementen zijn chemische elementen die meestal in veel kleinere hoeveelheden
nodig zijn dan elektrolyten.
- De meeste spoorelementen zijn metalen.
- Spoorelementen worden ingebouwd in andere hormonen, vitaminen en enzymen.
Anatomie, fysiologie en pathologie
Werkgroep 1
- De student weet welke zes voedingsstoffen het menselijk lichaam nodig heeft.
- De student kent de belangrijkste functies van deze voedingsstoffen voor het
menselijk lichaam.
- De student heeft inzicht in de enzymatische afbraak van koolhydraten, lipiden en
eiwitten.
- De student kent de bouw en functies van de delen van het spijsverteringskanaal.
- De student kent de bouw en functies van de pancreas.
- De student kent de bouw en functies van de lever en galwegen.
Voedingsstoffen zijn opgebouwd uit organische (gemaakt in of door levende organismen)
en anorganische (oorsprong in de niet-levende natuur) moleculen. Ons voedsel bestaat
uit zes verschillende voedingsstoffen:
1. Koolhydraten:
- Brandstoffen. Bouwstoffen in mindere maten.
- Vormen het grootste deel van je voedsel.
- De belangrijkste energieleveranciers van de cellen.
- Worden gebruikt voor de aanmaak van belangrijke organische verbindingen.
- Wordt opgeslagen als vet en glycogeen.
- Glucose, fructose, galactose, ribose, maltose, lactose, melksuiker, zetmeel, glycogeen
en cellulose.
- Alle koolhydraten worden afgebroken tot monosachariden. Je hebt nog disachariden
en polysachariden.
2. Lipiden (vetten):
- Bouwstoffen en brandstoffen: isolatie, oplosmiddel voor bepaalde vitaminen.
- Kunnen als brandstof gebruikt worden, maar cellen hebben glucose als voorkeur
(minder afvalstoffen en minder zuurstof voor nodig).
- Dienen als energiereserve, bouwstof, oplosmiddel voor bepaalde vitaminen en als
elektrische isolatie rondom zenuwceluitlopers.
3. Proteïnen (eiwitten):
- Bouwstoffen en hulpstoffen. Brandstoffen in noodgevallen.
- Er bestaan wel een miljoen verschillende eiwitten, met zeer uitlopende functies:
o Bouwstof (structuureiwitten), enzymen (chemische omzettingen), transport,
signaalwerking, spierwerking, afweer (antistoffen zijn eiwitten), hormonale
werking, bloedstolling, werking van het zenuwstelsel, energiebron (in
noodgevallen).
- Ketens van aan elkaar gekoppelde aminozuren.
- Er zijn duizend verschillende eiwitten, en maar 20 verschillende aminozuren.
- Koppeling tussen aminozuren: peptidebinding.
- Je lichaam kan twaalf verschillende aminozuren maken: niet-essentiële aminozuren.
- De andere acht zijn de essentiële aminozuren.
4. Mineralen (zouten en sporenelementen):
- Bouwstoffen en hulpstoffen.
- Zouten zijn verantwoordelijk voor de kristalloïd-osmotische druk van het bloed en van
het weefselvocht.
- Elektrolyten: zouten opgelost in bloed.
- Spoorelementen zijn chemische elementen die meestal in veel kleinere hoeveelheden
nodig zijn dan elektrolyten.
- De meeste spoorelementen zijn metalen.
- Spoorelementen worden ingebouwd in andere hormonen, vitaminen en enzymen.