LP1 – KT1 – Samenvatting
Anatomie, fysiologie en pathologie
Werkgroep 1
- De student beschrijft de bouw en functie van de cel en het celmembraan.
- De student omschrijft hoe katabole en anabole reacties verlopen.
- De student beschrijft hoe bij dissimilatie vrijgekomen energie wordt opgeslagen in
ATP.
- De student omschrijft de belangrijkste transportmechanismen waarmee stoffen in en
uit de cel worden gebracht.
Cel:
- Gevuld met cytoplasma (geleiachtig vocht) Bestaat uit water met opgeloste
eiwitten, koolhydraten, vetten en zouten (cytosol) en uit organellen).
- Bevat celweefsel en een celkern.
- Bouwsteen van organismen.
- Het doel van het lichaam is om de cellen in leven te houden door het interne milieu in
leven te houden. Voor handhaving moet het lichaam stoffen opnemen en uitscheiden
(homeostase).
Celmembraan:
- Dubbele laag fosfolipiden (vetmolecuul) met daartussen cholesterolmoleculen (vetten
die zorgen voor versteviging celmembraan).
- De kop van een fosfolipide bestaat uit fosfor (hydrofiel) en de staart is een
vetverbinding (lipide) en is hydrofoob.
- De vetstaarten liggen naar elkaar toe. De fosfaatkoppen liggen aan de buitenkant.
- Eiwitmoleculen bevinden zich in de dubbele fosfolipiden laag en vormen
membraanporiën Dienen voor transport cytoplasma.
- Celmembraan beschermt het interne milieu en zorgt dat er niet zomaar stoffen in en
uit kunnen.
Met stofwisseling (metabolisme) worden alle biochemische reacties bedoeld die in de
cellen kunnen plaatsvinden. Er zijn twee typen biochemische reacties:
- Anabole reacties Kleine moleculen worden samengevoegd tot grotere. Dit kost
energie. De zo gevormde moleculen worden gebruikt voor groei, onderhoud en
reparatie van weefsels (opbouwstofwisseling/assimilatie).
- Katabole reacties Grotere moleculen worden afgebroken tot kleinere. Bij deze
reacties komt energie vrij. Dit kan gebruikt worden voor de opbouwstofwisseling of
voor beweging en warmteproductie (afbraakstofwisseling/dissimilatie).
Verbranding Afbraakreactie Voor het vrijmaken van energie om activiteiten uit te
voeren. Een energierijke stof reageert met zuurstof (aerobe dissimilatie). De brandstof is
meestal glucose. Er ontstaan ook afvalstoffen.
Cellen kunnen ook vet verbranden. Hierbij ontstaan meer afvalstoffen.
Anaerobe dissimilatie Afbraak van energierijke stoffen (geen zuurstof voor nodig)
Energieopbrengst is lager en er zijn meer afvalstoffen.
Meestal wordt energie eerst opgeslagen doordat er in de cel energierijke bindingen
worden gevormd Adenosinedifosfaat (ADP) kan energie ‘opladen’ Bij verbranding
ontstaat energie Een derde fosfaatmolecuul kan aan ADP worden gebonden (ATP, tri in
plaats van di) De ADP is nu opgeladen, de ATP bewaart de energie.
Een cel wisselt stoffen uit met de omgeving via:
- Passief transport (kost geen energie)
o Diffusie Gassen van hoge naar lage concentratie. Celmembraan is
permeabel.
Anatomie, fysiologie en pathologie
Werkgroep 1
- De student beschrijft de bouw en functie van de cel en het celmembraan.
- De student omschrijft hoe katabole en anabole reacties verlopen.
- De student beschrijft hoe bij dissimilatie vrijgekomen energie wordt opgeslagen in
ATP.
- De student omschrijft de belangrijkste transportmechanismen waarmee stoffen in en
uit de cel worden gebracht.
Cel:
- Gevuld met cytoplasma (geleiachtig vocht) Bestaat uit water met opgeloste
eiwitten, koolhydraten, vetten en zouten (cytosol) en uit organellen).
- Bevat celweefsel en een celkern.
- Bouwsteen van organismen.
- Het doel van het lichaam is om de cellen in leven te houden door het interne milieu in
leven te houden. Voor handhaving moet het lichaam stoffen opnemen en uitscheiden
(homeostase).
Celmembraan:
- Dubbele laag fosfolipiden (vetmolecuul) met daartussen cholesterolmoleculen (vetten
die zorgen voor versteviging celmembraan).
- De kop van een fosfolipide bestaat uit fosfor (hydrofiel) en de staart is een
vetverbinding (lipide) en is hydrofoob.
- De vetstaarten liggen naar elkaar toe. De fosfaatkoppen liggen aan de buitenkant.
- Eiwitmoleculen bevinden zich in de dubbele fosfolipiden laag en vormen
membraanporiën Dienen voor transport cytoplasma.
- Celmembraan beschermt het interne milieu en zorgt dat er niet zomaar stoffen in en
uit kunnen.
Met stofwisseling (metabolisme) worden alle biochemische reacties bedoeld die in de
cellen kunnen plaatsvinden. Er zijn twee typen biochemische reacties:
- Anabole reacties Kleine moleculen worden samengevoegd tot grotere. Dit kost
energie. De zo gevormde moleculen worden gebruikt voor groei, onderhoud en
reparatie van weefsels (opbouwstofwisseling/assimilatie).
- Katabole reacties Grotere moleculen worden afgebroken tot kleinere. Bij deze
reacties komt energie vrij. Dit kan gebruikt worden voor de opbouwstofwisseling of
voor beweging en warmteproductie (afbraakstofwisseling/dissimilatie).
Verbranding Afbraakreactie Voor het vrijmaken van energie om activiteiten uit te
voeren. Een energierijke stof reageert met zuurstof (aerobe dissimilatie). De brandstof is
meestal glucose. Er ontstaan ook afvalstoffen.
Cellen kunnen ook vet verbranden. Hierbij ontstaan meer afvalstoffen.
Anaerobe dissimilatie Afbraak van energierijke stoffen (geen zuurstof voor nodig)
Energieopbrengst is lager en er zijn meer afvalstoffen.
Meestal wordt energie eerst opgeslagen doordat er in de cel energierijke bindingen
worden gevormd Adenosinedifosfaat (ADP) kan energie ‘opladen’ Bij verbranding
ontstaat energie Een derde fosfaatmolecuul kan aan ADP worden gebonden (ATP, tri in
plaats van di) De ADP is nu opgeladen, de ATP bewaart de energie.
Een cel wisselt stoffen uit met de omgeving via:
- Passief transport (kost geen energie)
o Diffusie Gassen van hoge naar lage concentratie. Celmembraan is
permeabel.