Proeven van bekwaamheid Basis kerntaak 1
Stimuleren en evalueren opdracht 2.
Inleiding
Situatie:
Op donderdag 17 juni geef ik de voorleesactiviteit in de klas. Ik sta voor de klas bij
het digibord.De leerlingen zitten in de kring. De leerling waar ik het doel voor gesteld
heb zit in de kring links van mij. De leerkracht zit aan haar bureau en observeert mij.
Het boek heet Sam en Bennie en het zwemdiploma. Dit sluit aan bij het thema in de
klas en bij de belevingswereld van de leerlingen.
Taak:
De voorlees opdracht uitvoeren en de leerlingen betrekken in het verhaal door voor
te lezen met intonatie en correct taalgebruik, reacties uit te lokken , en de leerlingen
te stimuleren hun woordenschat te vergroten.
Actie:
Voordat ik begin met het verhaal spreek ik af dat als ik een vraag stel of als de
leerlingen iets willen vertellen dat ik vingers wil zien zodat niet iedereen door elkaar
gaat praten. Ik laat een kind aan het woord en schakel dan terug naar de groep. Ik
laat de kaft van het boek zien. Ik laat de leerlingen een voorspelling doen door te
vragen, als je naar de kaft kijkt waar zou het boek dan over kunnen gaan? In het
boek komen woorden terug die we ook al met Logo 3000 hebben geleerd.
Bijvoorbeeld het woord zwemles, badmeester, diploma, verdrinken. Ik vraag de
leerlingen of ze weten wat deze woorden betekenen anders leg ik ze uit. Voor de
belevingswereld gebruikte ik ook andere stemmetjes bij de verschillende personen
en ik gebruikte intonatie om het verhaal levendig te maken. Bij het nabespreken van
het boek heb ik de begrijpend luisteren kaarten gebruikt.
Resultaat:
De kinderen zaten in het verhaal en konden zelf ook vertellen over hun ervaring met
zwemles. Hun woordenschat is vergroot, doordat ze de geleerde woorden ook zelf
gebruiken als ze vertellen over hun eigen ervaringen en bij het nabespreken van het
boek. Ze weten het belang van leren zwemmen en als je niet kunt zwemmen wat er
dan kan gebeuren. De leerling die ik uitgekozen had om het doel te behalen heeft
niet alle woorden opgepikt en het verhaal ook niet helemaal begrepen.
Reflectie:
Het boek paste goed bij het thema in de klas en de belevingswereld van de
leerlingen. Ik laat verschillende leerlingen aan het woord. Ik schakel van leerling
terug naar groep. Als ik tussendoor gestoord wordt door een leerling geef ik die even
aandacht en ga verder met mijn verhaal. IK betrek de leerlingen actief bij het verhaal
door ze tussendoor vragen te stellen en voorspellingen te laten doen. Echter mag ik
deze kans vaker pakken. Ik mag de teugels wat meer laten vieren. Ik lok reacties uit
door vragen te stellen over het boek en door te vragen of een leerling iets wil
vertellen en voordoen ( Kikkerbenen voordoen leerling A). IK gebruik taal om de
ontwikkeling te stimuleren door het lesje van logo 3000 te koppelen aan dit verhaal.
Stimuleren en evalueren opdracht 2.
Inleiding
Situatie:
Op donderdag 17 juni geef ik de voorleesactiviteit in de klas. Ik sta voor de klas bij
het digibord.De leerlingen zitten in de kring. De leerling waar ik het doel voor gesteld
heb zit in de kring links van mij. De leerkracht zit aan haar bureau en observeert mij.
Het boek heet Sam en Bennie en het zwemdiploma. Dit sluit aan bij het thema in de
klas en bij de belevingswereld van de leerlingen.
Taak:
De voorlees opdracht uitvoeren en de leerlingen betrekken in het verhaal door voor
te lezen met intonatie en correct taalgebruik, reacties uit te lokken , en de leerlingen
te stimuleren hun woordenschat te vergroten.
Actie:
Voordat ik begin met het verhaal spreek ik af dat als ik een vraag stel of als de
leerlingen iets willen vertellen dat ik vingers wil zien zodat niet iedereen door elkaar
gaat praten. Ik laat een kind aan het woord en schakel dan terug naar de groep. Ik
laat de kaft van het boek zien. Ik laat de leerlingen een voorspelling doen door te
vragen, als je naar de kaft kijkt waar zou het boek dan over kunnen gaan? In het
boek komen woorden terug die we ook al met Logo 3000 hebben geleerd.
Bijvoorbeeld het woord zwemles, badmeester, diploma, verdrinken. Ik vraag de
leerlingen of ze weten wat deze woorden betekenen anders leg ik ze uit. Voor de
belevingswereld gebruikte ik ook andere stemmetjes bij de verschillende personen
en ik gebruikte intonatie om het verhaal levendig te maken. Bij het nabespreken van
het boek heb ik de begrijpend luisteren kaarten gebruikt.
Resultaat:
De kinderen zaten in het verhaal en konden zelf ook vertellen over hun ervaring met
zwemles. Hun woordenschat is vergroot, doordat ze de geleerde woorden ook zelf
gebruiken als ze vertellen over hun eigen ervaringen en bij het nabespreken van het
boek. Ze weten het belang van leren zwemmen en als je niet kunt zwemmen wat er
dan kan gebeuren. De leerling die ik uitgekozen had om het doel te behalen heeft
niet alle woorden opgepikt en het verhaal ook niet helemaal begrepen.
Reflectie:
Het boek paste goed bij het thema in de klas en de belevingswereld van de
leerlingen. Ik laat verschillende leerlingen aan het woord. Ik schakel van leerling
terug naar groep. Als ik tussendoor gestoord wordt door een leerling geef ik die even
aandacht en ga verder met mijn verhaal. IK betrek de leerlingen actief bij het verhaal
door ze tussendoor vragen te stellen en voorspellingen te laten doen. Echter mag ik
deze kans vaker pakken. Ik mag de teugels wat meer laten vieren. Ik lok reacties uit
door vragen te stellen over het boek en door te vragen of een leerling iets wil
vertellen en voordoen ( Kikkerbenen voordoen leerling A). IK gebruik taal om de
ontwikkeling te stimuleren door het lesje van logo 3000 te koppelen aan dit verhaal.
