Tentamen 1
1. Middenmanagers geven leiding aan:
A. Topmanagers
B. Uitvoerend personeel
C. Lagere managers
2. Een manager is iemand die:
A. de leiding neemt, taken verdeelt en delegeert
B. samenwerkt met anderen en daarin coördinerende en leidinggevende taken heeft
C. vanuit het topmanagement wordt aangestuurd en interne doelen nastreeft
3. Effectiviteit wordt vaak beschreven als:
A. Het uitvoeren van de juiste activiteiten
B. Het behalen van de grootst mogelijke productie
C. Zo min mogelijk verlies van bronnen
4. Wat is de juiste volgorde in het managementproces?
A. Organiseren, plannen, leidinggeven, controleren
B. Plannen, leidinggeven, organiseren, controleren
C. Plannen, organiseren, leidinggeven, controleren
5. Welke vaardigheden zijn voor een topmanager het belangrijkste?
A. Conceptuele vaardigheden
B. Menselijke vaardigheden
C. Technische vaardigheden
6. Vooral de rollen van verspreider, boegbeeld, onderhandelaar en aanspreekpunt zijn belangrijk
voor:
A. Lager management
B. Midden management
C. Top management
7. Stel je bent werkzaam bij de Albert Heijn. Je leidinggevende geeft je regelmatig complimentjes en
je wordt zelfs benoemd als medewerker van de maand. Je leidinggevende heeft dan in ieder geval:
A. Conceptuele vaardigheden
B. Menselijke vaardigheden
C. Technische vaardigheden
8. Stel je krijgt als manager de opdracht om een nieuw personeelsbeleid op te stellen. Je gaat in
hierover in gesprek met het hele managementteam en met werknemers van de werkvloer. Deze
input vormt de basis van een nieuw plan. Welke vaardigheden zijn hiervoor van belang?
A. Conceptuele en menselijke vaardigheden
B. Conceptuele, menselijke en technische vaardigheden
C. Conceptuele en technische vaardigheden
, 9. Mondigere werknemers, flexibele werkafspraken en verschuivende organisatiegrenzen zijn een
gevolg van:
A. Veranderende technologie
B. Toegenomen nadruk op organisatie- en managementethiek
C. Toegenomen concurrentie
10. Er is een verschil tussen traditionele en nieuwe organisaties. Welke eigenschappen horen bij een
nieuwe organisatie:
A. Flexibele werktijden, teamgericht, hiërarchische relaties
B. Gericht op vaardigheden, dynamisch, tijdelijke aanstellingen
C. Plaats en tijd van werken onbepaald, taakgericht, klantgericht
11. Bij welk soort organisaties leveren werknemers een bijdrage aan het beslissingsproces?
A. Traditionele organisatie
B. Nieuwe organisatie
C. Universele organisatie
12. Wie introduceerde de bureaucratie?
A. Max Weber
B. Henri Fayol
C. Frederick W. Taylor
13. Een bureaucratie moet beschikken over:
A. Teamgeest. Het aanmoedigen van teamgeest bevordert harmonie en eenheid in het bedrijf.
B. Wetenschappelijke richtlijnen. Deze richtlijnen moeten de oude vuistregels vervangen.
C. Formele regels en voorschriften. Een systeem van geschreven regels en
standaardprocedures.
14. Vandaag de dag gebruiken managers de basisprincipes van scientific management nog steeds.
Een voorbeeld hiervan is:
A. Als ze een beloningssysteem op basis van prestaties ontwerpen
B. Als er routinematig taken worden uitgevoerd
C. Als functies binnen de organisatie hiërarchisch zijn ingedeeld
15. Wat is (uit de Hawthorne-onderzoeken) de belangrijkste factor van individueel gedrag op het
werk?
A. Sociale groepsnormen
B. Beloning (hoogte salaris)
C. Status
16. Bij welke groene handelswijze houdt de organisatie voornamelijk rekening met de publieke opinie
en de media-aandacht (zowel positief als negatief)?
A. Verplichte handelswijze
B. Belangengerichte handelswijze
C. Marktgerichte handelswijze
1. Middenmanagers geven leiding aan:
A. Topmanagers
B. Uitvoerend personeel
C. Lagere managers
2. Een manager is iemand die:
A. de leiding neemt, taken verdeelt en delegeert
B. samenwerkt met anderen en daarin coördinerende en leidinggevende taken heeft
C. vanuit het topmanagement wordt aangestuurd en interne doelen nastreeft
3. Effectiviteit wordt vaak beschreven als:
A. Het uitvoeren van de juiste activiteiten
B. Het behalen van de grootst mogelijke productie
C. Zo min mogelijk verlies van bronnen
4. Wat is de juiste volgorde in het managementproces?
A. Organiseren, plannen, leidinggeven, controleren
B. Plannen, leidinggeven, organiseren, controleren
C. Plannen, organiseren, leidinggeven, controleren
5. Welke vaardigheden zijn voor een topmanager het belangrijkste?
A. Conceptuele vaardigheden
B. Menselijke vaardigheden
C. Technische vaardigheden
6. Vooral de rollen van verspreider, boegbeeld, onderhandelaar en aanspreekpunt zijn belangrijk
voor:
A. Lager management
B. Midden management
C. Top management
7. Stel je bent werkzaam bij de Albert Heijn. Je leidinggevende geeft je regelmatig complimentjes en
je wordt zelfs benoemd als medewerker van de maand. Je leidinggevende heeft dan in ieder geval:
A. Conceptuele vaardigheden
B. Menselijke vaardigheden
C. Technische vaardigheden
8. Stel je krijgt als manager de opdracht om een nieuw personeelsbeleid op te stellen. Je gaat in
hierover in gesprek met het hele managementteam en met werknemers van de werkvloer. Deze
input vormt de basis van een nieuw plan. Welke vaardigheden zijn hiervoor van belang?
A. Conceptuele en menselijke vaardigheden
B. Conceptuele, menselijke en technische vaardigheden
C. Conceptuele en technische vaardigheden
, 9. Mondigere werknemers, flexibele werkafspraken en verschuivende organisatiegrenzen zijn een
gevolg van:
A. Veranderende technologie
B. Toegenomen nadruk op organisatie- en managementethiek
C. Toegenomen concurrentie
10. Er is een verschil tussen traditionele en nieuwe organisaties. Welke eigenschappen horen bij een
nieuwe organisatie:
A. Flexibele werktijden, teamgericht, hiërarchische relaties
B. Gericht op vaardigheden, dynamisch, tijdelijke aanstellingen
C. Plaats en tijd van werken onbepaald, taakgericht, klantgericht
11. Bij welk soort organisaties leveren werknemers een bijdrage aan het beslissingsproces?
A. Traditionele organisatie
B. Nieuwe organisatie
C. Universele organisatie
12. Wie introduceerde de bureaucratie?
A. Max Weber
B. Henri Fayol
C. Frederick W. Taylor
13. Een bureaucratie moet beschikken over:
A. Teamgeest. Het aanmoedigen van teamgeest bevordert harmonie en eenheid in het bedrijf.
B. Wetenschappelijke richtlijnen. Deze richtlijnen moeten de oude vuistregels vervangen.
C. Formele regels en voorschriften. Een systeem van geschreven regels en
standaardprocedures.
14. Vandaag de dag gebruiken managers de basisprincipes van scientific management nog steeds.
Een voorbeeld hiervan is:
A. Als ze een beloningssysteem op basis van prestaties ontwerpen
B. Als er routinematig taken worden uitgevoerd
C. Als functies binnen de organisatie hiërarchisch zijn ingedeeld
15. Wat is (uit de Hawthorne-onderzoeken) de belangrijkste factor van individueel gedrag op het
werk?
A. Sociale groepsnormen
B. Beloning (hoogte salaris)
C. Status
16. Bij welke groene handelswijze houdt de organisatie voornamelijk rekening met de publieke opinie
en de media-aandacht (zowel positief als negatief)?
A. Verplichte handelswijze
B. Belangengerichte handelswijze
C. Marktgerichte handelswijze