AFP samenvatting
hoofdstuk over cellen ‘de nucleus’ inclusief de extra info over ‘DNA en eiwitsynthese’ en ‘mitose en
groeifase’
Nucleus
De nucleus is de celkern en stuurt alle stofwisselingsactiviteiten in de cel aan. Het bestaat uit
nucleoplasma(kernplasma) omgeven door de kernmembraan. In het waterige nucleoplasma zit een
netwerk van 46 heel lange chromatinedraden. Het bestaat uit speciale eiwitteen(histonen). Je hebt
23 paren chromosomen in je lichaam. De aanmaak van eiwitten heet de eiwitsynthese en wordt door
het DNA in de celkern geregistreerd. In het DNA liggen de codes voor de eiwitsynthese.
DNA en eiwitsynthese
Een DNA molecuul bestaat uit een lange keten van moleculen. Ze hebben afwisselend een
suikermolecuul en fosfaatmolecuul. Er zijn steeds 2 stikstofbasen verbonden aan de suikermoleculen.
Dit zijn adenina, thymine, cytosine en guanine. Deze basen zijn aan elkaar gekoppeld met een
waterstofbrug. Er komen dus 4 nucleotide in het DNA molecuul voor. RNA bestaat daarin tegen uit 1
streng en thymine is vervangen door uracil.
Eiwitten bestaan uit aminozuren en bevatten per aminozuur een code genaamd triplet( 3 nucleotiden
achter elkaar). Een stukje DNA dat de code van een eiwit bevat heet Gen.
Behoefte aan een eiwit zorgt voor een seintje naar de kern Het bijpassende DNA wordt hier
gekopieerd. Het split in tweeen en dient als mal om het RNA te vormen. De tripletten in het RNA
heten codons. Het stuk RNA dat loslaat van de mal beweegt via een porie in de kernmembraan naar
het cytoplasma en plakt aan een ribosoom. De tripletten van het transport RNA heten anticodons.
Het stukje mitose is uitgewerkt in de samenvatting van klinisch redeneren.
Samenvatting hoofdstuk pijn boek bakker
Verschil tussen acute en chronische pijn is dat er bij acute pijn dreigen of feitelijke
weefselbeschadiging is waarbij de uiteindelijke schade beperkt blijft. Bij chronische pijn vermindert
de functionele capaciteit van weefsels en organen( duurt minimaal 3 maanden).
Een veel gebruikt pijnmodel is het model van loeser. Er wordt hierbij uitgegaan dat de pijn begint bij
nociceptie. Het model toont de op een volgende reacties daarop.
, Vaak wordt pijn door middel van een zelfrapportage in kaart gebruikt. De patiënt geeft een cijfer aan
zijn pijnbeleving. Ongeveer 60 procent van de ouderen boven de 75 wordt belemmerd door pijn.
Soorten pijn:
- Neuropatische pijn: als een zenuw beschadigd is of wanneer er sprake is van een disfunctie
van het zenuwstelsel. Dit kan komen door infecties, overbelasting of trauma.
- Zintuigelijk systeem: pijnsensoren bevinden zich in vrije zenuwuiteinden van de mond en
huid. Blokkades in de pijnbaan zorgen ervoor dat de prikkels niet worden waargenomen. Bij
ziektebeelden waarbij de witte stof is aangedaan, kan er sprake zijn van centrale pijn door
slechts een lichte aanraking.
- Motorisch systeem: verschil tussen ontregeld orgaansysteem en ontregeling. Kan een
motorische beperking ontstaan
- Cardiovasculair systeem: pijn komt veel voor bij patienten die een CVA hebben gehad
- Digestief systeem: ouderen met pijn kunnen hun eetlust kwijt raken en hierdoor afvallen.
Externe en persoonlijke factoren:
De pijngewaarwording veranderd bij ouderen. De invloed van de cognitieve achteruitgang bij
ouderen manifesteert zich voornamelijk op het pijngedrag. Demente ouderen kunnen de
pijnintensiteit minder goed benoemen. Let daarom goed op de gezichtsuitdrukkingen,
verbalisaties/vocalisaties( hulp vragen of luidruchtig ademhalen), lichaamsbewegingen,
veranderingen in interactie met anderen, verandering in activiteitspatroon of routine of een
verandering van de geestelijke toestand(toename van verwardheid). Ouderen geven minder vaak
hun klachten aan omdat ze denken dat dit bij de leeftijd hoort, vraag hier na. Ook hebben ouderen
met pijnklachten een groter risico op eenzaamheid.
Een bijpassende anamnese:
- Zelfrapportage
- Anamnese
- Heteroanamnese(bevragen mantelzorger/verzorgenden)
- Observatie
- Bepalen van de gevolgen van pijn
- Lichamelijk onderzoek
- Start pijnbehandeling
hoofdstuk over cellen ‘de nucleus’ inclusief de extra info over ‘DNA en eiwitsynthese’ en ‘mitose en
groeifase’
Nucleus
De nucleus is de celkern en stuurt alle stofwisselingsactiviteiten in de cel aan. Het bestaat uit
nucleoplasma(kernplasma) omgeven door de kernmembraan. In het waterige nucleoplasma zit een
netwerk van 46 heel lange chromatinedraden. Het bestaat uit speciale eiwitteen(histonen). Je hebt
23 paren chromosomen in je lichaam. De aanmaak van eiwitten heet de eiwitsynthese en wordt door
het DNA in de celkern geregistreerd. In het DNA liggen de codes voor de eiwitsynthese.
DNA en eiwitsynthese
Een DNA molecuul bestaat uit een lange keten van moleculen. Ze hebben afwisselend een
suikermolecuul en fosfaatmolecuul. Er zijn steeds 2 stikstofbasen verbonden aan de suikermoleculen.
Dit zijn adenina, thymine, cytosine en guanine. Deze basen zijn aan elkaar gekoppeld met een
waterstofbrug. Er komen dus 4 nucleotide in het DNA molecuul voor. RNA bestaat daarin tegen uit 1
streng en thymine is vervangen door uracil.
Eiwitten bestaan uit aminozuren en bevatten per aminozuur een code genaamd triplet( 3 nucleotiden
achter elkaar). Een stukje DNA dat de code van een eiwit bevat heet Gen.
Behoefte aan een eiwit zorgt voor een seintje naar de kern Het bijpassende DNA wordt hier
gekopieerd. Het split in tweeen en dient als mal om het RNA te vormen. De tripletten in het RNA
heten codons. Het stuk RNA dat loslaat van de mal beweegt via een porie in de kernmembraan naar
het cytoplasma en plakt aan een ribosoom. De tripletten van het transport RNA heten anticodons.
Het stukje mitose is uitgewerkt in de samenvatting van klinisch redeneren.
Samenvatting hoofdstuk pijn boek bakker
Verschil tussen acute en chronische pijn is dat er bij acute pijn dreigen of feitelijke
weefselbeschadiging is waarbij de uiteindelijke schade beperkt blijft. Bij chronische pijn vermindert
de functionele capaciteit van weefsels en organen( duurt minimaal 3 maanden).
Een veel gebruikt pijnmodel is het model van loeser. Er wordt hierbij uitgegaan dat de pijn begint bij
nociceptie. Het model toont de op een volgende reacties daarop.
, Vaak wordt pijn door middel van een zelfrapportage in kaart gebruikt. De patiënt geeft een cijfer aan
zijn pijnbeleving. Ongeveer 60 procent van de ouderen boven de 75 wordt belemmerd door pijn.
Soorten pijn:
- Neuropatische pijn: als een zenuw beschadigd is of wanneer er sprake is van een disfunctie
van het zenuwstelsel. Dit kan komen door infecties, overbelasting of trauma.
- Zintuigelijk systeem: pijnsensoren bevinden zich in vrije zenuwuiteinden van de mond en
huid. Blokkades in de pijnbaan zorgen ervoor dat de prikkels niet worden waargenomen. Bij
ziektebeelden waarbij de witte stof is aangedaan, kan er sprake zijn van centrale pijn door
slechts een lichte aanraking.
- Motorisch systeem: verschil tussen ontregeld orgaansysteem en ontregeling. Kan een
motorische beperking ontstaan
- Cardiovasculair systeem: pijn komt veel voor bij patienten die een CVA hebben gehad
- Digestief systeem: ouderen met pijn kunnen hun eetlust kwijt raken en hierdoor afvallen.
Externe en persoonlijke factoren:
De pijngewaarwording veranderd bij ouderen. De invloed van de cognitieve achteruitgang bij
ouderen manifesteert zich voornamelijk op het pijngedrag. Demente ouderen kunnen de
pijnintensiteit minder goed benoemen. Let daarom goed op de gezichtsuitdrukkingen,
verbalisaties/vocalisaties( hulp vragen of luidruchtig ademhalen), lichaamsbewegingen,
veranderingen in interactie met anderen, verandering in activiteitspatroon of routine of een
verandering van de geestelijke toestand(toename van verwardheid). Ouderen geven minder vaak
hun klachten aan omdat ze denken dat dit bij de leeftijd hoort, vraag hier na. Ook hebben ouderen
met pijnklachten een groter risico op eenzaamheid.
Een bijpassende anamnese:
- Zelfrapportage
- Anamnese
- Heteroanamnese(bevragen mantelzorger/verzorgenden)
- Observatie
- Bepalen van de gevolgen van pijn
- Lichamelijk onderzoek
- Start pijnbehandeling