opvoedsituaties
HOOFDSTUK 2 INTERVENTIES IN DE PRAKTIJK
2.1 De kans op veilige gehechtheid verkeken
Er is bij gehechtheid nog nooit een kritische periode (afgemeten en beperkte periode) aangetoond waarin
kinderen een veilige gehechtheid kunnen ontwikkelen. Integendeel, de gehechtheidstheorie gaat ervan uit dat
kinderen uit problematische opvoedingssituaties geholpen zijn met positieve, correctieve gehechtheid
ervaringen. Er is ook geen bepaalde leeftijd waarop de hechting stopt. Zelfs in de volwassenheid kan de
gehechtheid van mensen ten goede worden bijgesteld.
Het is wel zo dat het in de loop der jaren moeilijker kan gaan en langer zal duren om alsnog een veilige
gehechtheid bij kinderen te realiseren. Maar dat kinderen kunnen profiteren van correctieve
gehechtheidservaringen komt, omdat ze in vergelijking met volwassenen nog plastisch en flexibel zijn. Hierdoor
kunnen zij relatief snel dingen oppikken uit een verbeterde opvoedingssituatie.
2.2 Gehecht aan pleegouders en adoptieouders
Een gehechtheidsrelatie is niet voorbehouden aan volwassenen en kinderen die een bloedband met elkaar
delen. Kinderen hechten zich ook aan gastouders, leidsters in de kinderopvang en aan pleeg- en adoptieouders.
Uit onderzoek blijkt dat er geen verschil was in gehechtheid tussen kinderen en biologische gezinnen en pleeg-
of adoptiegezinnen.
Adoptie na 1e verjaardag: Vaak onveilig gehecht (gedesorganiseerde gehechtheid) door langere blootstelling
aan een problematische opvoedingssituatie.
Adoptie voor 1e verjaardag: Even vaak veilig gehecht als kinderen in biologisch verwante gezinnen.
Bij gezinnen waarin kindermishandeling voorkomt en in tehuizen ligt het percentage gedesorganiseerde
gehechtheid rond de 50 tot 80% en daarbij vergeleken is het percentage van ongeveer 30% bij pleeg- en
adoptiekinderen juist beduidend lager.
Bij pleeg- en adoptie kinderen is er naast de inhaalslag rondom gehechtheid een grote inhaalslag aangetoond
op andere terreinen van de ontwikkeling, zoals lichamelijke groei, cognitie en schoolprestaties,
gedragsproblemen en zelfwaardering.
2.3 Inzet van vervangende ouders en gehechtheid
Kinderen hechten zich altijd aan de ouderfiguren die beschikbaar zijn voor hun verzorging, hoe minimaal of
verstoord die beschikbaarheid ook is. Kinderen hechten zich echter ook aan vervangende ouderfiguren.
Hoe moet de inzet zijn van een vervangende ouder als kinderen na een tijdje misschien weer terug gaan naar
hun biologische ouders?
De beste zorg die een vervangende ouder kan geven, is een totale inzet, met andere woorden:’ zorgen voor het
kind alsof het een eigen kind is.’
En mits mogelijk: frequent contact laten bestaan tussen biologische ouder en kind
Wanneer vervangende ouderfiguren zich minder inzetten om een al te sterke band te voorkomen, zal het kind
dat ervaren als een tekort in de emotionele beschikbaarheid van de ouderfiguur. Het kind zal zich er niet
minder om binden, gehechtheid ontstaat er hoe dan ook, maar hij is zal goed op de ouderfiguur kunnen
vertrouwen en terugvallen. En dat kan een risico op een onveilige gehechtheidsrelatie betekenen.
2.4 Scheidingen en gehechtheid
Bij scheidingen kan het gaan om kortdurende scheidingen, zoals een ziekenhuisopname van kind of ouder,
maar ook om meer definitieve scheidingen, zoals echtscheiding, overlijden of verlating.
Door een scheiding loopt de ‘secure base’ van het kind gevaar: Als de ouders er niet zijn, kan het kind niet op
hen terugvallen en een beroep doen op hun zorg en troost. Er ontstaat dan een acute alarmsituatie bij het kind
dat zich uit in angst en verdriet. Kinderen hebben het grootste belang bij stabiele gehechtheid relaties en
continu een gehechtheid figuren.