Taalkundige ontwikkeling 1.2
1. Inleiding
2. Ontwikkelingsdoelen
Leerdoelen:
- De 5 deelgebieden waarin de ontwikkelingsdoelen Nederlands verdeeld zijn,
kunnen opsommen.
- De ontwikkelingsdoelen Nederlands kunnen situeren binnen de 5 deelgebieden.
- De ontwikkelingsdoelen Nederlands met eigen woorden kunnen omschrijven.
- Een geschikt ontwikkelingsdoel kunnen kiezen bij een specifiek doel of aanbod.
2.1. Inleiding
3 voorname functies van taal:
- Communicatieve functie: communiceren met behulp van taal
- Begripsvormende functie: taal helpt om gedachten weer te geven, in taal
worde begrippen gevormd
- Expressieve functie: expressieve gedachten, meningen, gevoelens of emoties
uiten
2.2. Ontwikkelingsdoelen ‘Nederlands’
5 deelgebieden:
- Luisteren
- Spreken
- Lezen
- Schrijven
- Taalbeschouwing: kinderen leren kijken naar de taal
2.3. Ontwikkelingsdoelen ‘Muzische vorming’
Doelen die zich richten op de expressieve functie van taal -> vooral in deelgebied drama.
2.4. Opzet van de cursus ‘taalkundige ontwikkeling’
3. Taalontwikkeling (p8-19, p27-39, p43-61, p67-98 in handboek)
Leerdoelen:
- Kunnen aangeven welke factoren het taalverwervingsproces beïnvloeden en hoe
deze factoren met elkaar in interactie staan.
- De verschillende componenten van de taalontwikkeling opsommen en illustreren
met een vb.
- Bij een (foutieve) taaluiting van een kind de corresponderen component van de
taalontwikkeling kunnen benoemen.
- Het taalverwervingsproces chronologisch kunnen beschrijven.
- Uitspraken van kinderen kunnen situeren en verklaren in het kader van het
1
, 3.1. Welke factoren beïnvloeden de taalontwikkeling?
De taalontwikkeling is gebasseerd op een interactie tussen het aangeboren
taakvermogen van het kind en het taalaanbod vanwege de buitenwereld.
De kritische periode: periode waarin de hersenen heel felxibel zijn, kind leert tijdens
deze periode grootste deel van moedertaal. (Eerste 7 levensjaren)
Brede omgevingstaal: Taal die niet specifiek tot het kind gericht is.
Verzorgerstaal: Taal die specifiek gericht is tot het kind.
Motherese/fatherese: moeders en vaders passen hun taal automatisch aan als ze
tegen hun kind spreken.
Interactie tussen aangeboren taalvermogen en taalaanbod: (Stap voor stap p.8-14)
- In het taalaanbod zoekt het kind naar regelmatigheden en toets dit af aan de
praktijk.
- Aangeboren taalvermogen: motor van het taalverwervingsproces.
Zinvolle, betekenisvolle en boeiende taalaanbod v/d omgeving v/h kind: brandstof.
Wanneer de brandstof de motor bereikt, komt het taalverwevingsmechanisme op
gang.
3.2. Onderdelen van de taalsystematiek (Stap voor stap p.14-18)
3.2.1. Taalbegrip- en productie
Het kind zijn taalbegrip ontwikkeld altijd verder dan zijn taalproductie. -> Het begrijpen
van een bepaald taalpatroon gaat vooraf aan het actief zelf kunnen hanteren van de
constructie in kwestie.
De verzorgerstaal evolueert mee met de taalontwikkeling van het kind, maar zal altijd
een stapje vooruit lopen op het taalniveau v/h kind.
3.2.2. De vorm van taaluitingen
Vorming van klanken (klankleer of fonetiek/fonologie):
- Eerste belangrijke opdracht: techniek verwerven voor de articulatie van
individuele klanken.
- Daarnaast: individuele klanken leren samenvoegen tot lettergrepen, om tot een
vlotte overgang van de ene articulatie naar de volgende.
Vorming van woorden (woordleer of morfologie):
- Eerste zoort inzicht: heel wat woorden kunnen in verschillende gedaantes
verschijnen (boek-boekje)
- Tweede soort inzicht: je kan nieuwe woorden vormen door bestaande, korte
woorden, samen te voegen. (tafel-poot -> tafelpoot)
Vorming van zinnen (zinsleer of syntaxis)
- Eerste uiting: 1 of 2 woorden
- Je kan woorden niet zomaar in een willekeurige volgorde plaatsen.
- Je kan bepaalde elementen in een zin van plaats veranderen waardoor boodschap
veranderd.
=> Het kind verwerft zijn taal door bouwstenen te verzamelen en te leren hoe hij die kan
samenvoegen tot grotere gehelen.
3.2.3. Betekenissen en gebruik van taaluitingen
2
, Betekenisleer van woorden en zinnen (betekenisleer of semantiek)
- Heel wat woorden hebben meer dan 1 betekenis.
- Letterlijk/figuurlijk
- Nauwe band tussen betekenis en vorm.
Gebruik van uitingen (pragmatiek)
- Al heel vroeg wordt er ontdekt dat je taal kan gebruiken om verschillende dingen
mee te realiseren in de communicatie.
3.2.4. Nadenken over taal (taalbeschouwing)
Nadenken en redeneren over zijn eigen taalgebruik (metalinguïstische bewustzijn).
Kind staat stil bij betekenis van woorden en het gebrek aan logica ervan.
3.3. Fasen in de taalontwikkeling (stap voor stap p.18-19)
Verschillende fasen:
- Voortalige fase: 0 tot 12 maanden -> voorbereidende werk voor de echte
taalontwikkeling.
- Vroegtalige fase: 1 tot 2,5 jaar -> nieuwe woorden verwerven + combineren in
korte zinnetjes.
- Differentiatiefase: 2,5 tot 5 jaar -> grote variatie komt tot volle ontwikkeling
(zinsbouw, verschillende vormen, ...)
- Voltooiingsfase: vanaf 5 jaar -> de meeste comonenten zijn volledig afgerond,
alleen nog moeilijke uitzonderingen.
3.4. De taalontwikkeling van kleuters: de differentiatiefase (stap voor stap p.67-98)
3.4.1. De vorm van taaluiting: klankvormen
Kinderen waarvan de motorische ontwikkeling wat trager verloopt -> meer moeite met
precieze articulatie
4-jarige -> kunnen bepaalde klanken zoals ‘s’ en ‘r’ nog niet goed uitspreken.
Bij de uitspraak van lettergrepen zorgen combinaties van medeklinkers nog voor
problemen.
Vereenvoudigingsproces: kleuters laten slotklanken en onbeklemtoonde lettergrepen
weg, ze vereenvoudigen medeklinkergroepen.
Niet-vloeiend spreken: de meeste kinderen hebben deze periode in de
differentiatiefase. Hierdoor ontstaan op bepaalde ogenblikken haperingen en herhalingen
in het spreken.
Kenmerken:
- Woord 1 keer herhalen
- Herhalingen in het spreektempo
- Meestal woordherhaling of verbetering van zinnen
- Niet bewust van de haperingen
3.4.2. De vorm van taaluiting: woordvormen
Nieuw inzicht -> van een bepaald grondwoord bestaan er verschillende vormvarianten,
elk met hun eigen betekenisnuance.
Overgeneralisatie/overgeneralisering: kind ontdekt regelmaat in de taal en past deze
ook toe op uitzonderingen.
3
1. Inleiding
2. Ontwikkelingsdoelen
Leerdoelen:
- De 5 deelgebieden waarin de ontwikkelingsdoelen Nederlands verdeeld zijn,
kunnen opsommen.
- De ontwikkelingsdoelen Nederlands kunnen situeren binnen de 5 deelgebieden.
- De ontwikkelingsdoelen Nederlands met eigen woorden kunnen omschrijven.
- Een geschikt ontwikkelingsdoel kunnen kiezen bij een specifiek doel of aanbod.
2.1. Inleiding
3 voorname functies van taal:
- Communicatieve functie: communiceren met behulp van taal
- Begripsvormende functie: taal helpt om gedachten weer te geven, in taal
worde begrippen gevormd
- Expressieve functie: expressieve gedachten, meningen, gevoelens of emoties
uiten
2.2. Ontwikkelingsdoelen ‘Nederlands’
5 deelgebieden:
- Luisteren
- Spreken
- Lezen
- Schrijven
- Taalbeschouwing: kinderen leren kijken naar de taal
2.3. Ontwikkelingsdoelen ‘Muzische vorming’
Doelen die zich richten op de expressieve functie van taal -> vooral in deelgebied drama.
2.4. Opzet van de cursus ‘taalkundige ontwikkeling’
3. Taalontwikkeling (p8-19, p27-39, p43-61, p67-98 in handboek)
Leerdoelen:
- Kunnen aangeven welke factoren het taalverwervingsproces beïnvloeden en hoe
deze factoren met elkaar in interactie staan.
- De verschillende componenten van de taalontwikkeling opsommen en illustreren
met een vb.
- Bij een (foutieve) taaluiting van een kind de corresponderen component van de
taalontwikkeling kunnen benoemen.
- Het taalverwervingsproces chronologisch kunnen beschrijven.
- Uitspraken van kinderen kunnen situeren en verklaren in het kader van het
1
, 3.1. Welke factoren beïnvloeden de taalontwikkeling?
De taalontwikkeling is gebasseerd op een interactie tussen het aangeboren
taakvermogen van het kind en het taalaanbod vanwege de buitenwereld.
De kritische periode: periode waarin de hersenen heel felxibel zijn, kind leert tijdens
deze periode grootste deel van moedertaal. (Eerste 7 levensjaren)
Brede omgevingstaal: Taal die niet specifiek tot het kind gericht is.
Verzorgerstaal: Taal die specifiek gericht is tot het kind.
Motherese/fatherese: moeders en vaders passen hun taal automatisch aan als ze
tegen hun kind spreken.
Interactie tussen aangeboren taalvermogen en taalaanbod: (Stap voor stap p.8-14)
- In het taalaanbod zoekt het kind naar regelmatigheden en toets dit af aan de
praktijk.
- Aangeboren taalvermogen: motor van het taalverwervingsproces.
Zinvolle, betekenisvolle en boeiende taalaanbod v/d omgeving v/h kind: brandstof.
Wanneer de brandstof de motor bereikt, komt het taalverwevingsmechanisme op
gang.
3.2. Onderdelen van de taalsystematiek (Stap voor stap p.14-18)
3.2.1. Taalbegrip- en productie
Het kind zijn taalbegrip ontwikkeld altijd verder dan zijn taalproductie. -> Het begrijpen
van een bepaald taalpatroon gaat vooraf aan het actief zelf kunnen hanteren van de
constructie in kwestie.
De verzorgerstaal evolueert mee met de taalontwikkeling van het kind, maar zal altijd
een stapje vooruit lopen op het taalniveau v/h kind.
3.2.2. De vorm van taaluitingen
Vorming van klanken (klankleer of fonetiek/fonologie):
- Eerste belangrijke opdracht: techniek verwerven voor de articulatie van
individuele klanken.
- Daarnaast: individuele klanken leren samenvoegen tot lettergrepen, om tot een
vlotte overgang van de ene articulatie naar de volgende.
Vorming van woorden (woordleer of morfologie):
- Eerste zoort inzicht: heel wat woorden kunnen in verschillende gedaantes
verschijnen (boek-boekje)
- Tweede soort inzicht: je kan nieuwe woorden vormen door bestaande, korte
woorden, samen te voegen. (tafel-poot -> tafelpoot)
Vorming van zinnen (zinsleer of syntaxis)
- Eerste uiting: 1 of 2 woorden
- Je kan woorden niet zomaar in een willekeurige volgorde plaatsen.
- Je kan bepaalde elementen in een zin van plaats veranderen waardoor boodschap
veranderd.
=> Het kind verwerft zijn taal door bouwstenen te verzamelen en te leren hoe hij die kan
samenvoegen tot grotere gehelen.
3.2.3. Betekenissen en gebruik van taaluitingen
2
, Betekenisleer van woorden en zinnen (betekenisleer of semantiek)
- Heel wat woorden hebben meer dan 1 betekenis.
- Letterlijk/figuurlijk
- Nauwe band tussen betekenis en vorm.
Gebruik van uitingen (pragmatiek)
- Al heel vroeg wordt er ontdekt dat je taal kan gebruiken om verschillende dingen
mee te realiseren in de communicatie.
3.2.4. Nadenken over taal (taalbeschouwing)
Nadenken en redeneren over zijn eigen taalgebruik (metalinguïstische bewustzijn).
Kind staat stil bij betekenis van woorden en het gebrek aan logica ervan.
3.3. Fasen in de taalontwikkeling (stap voor stap p.18-19)
Verschillende fasen:
- Voortalige fase: 0 tot 12 maanden -> voorbereidende werk voor de echte
taalontwikkeling.
- Vroegtalige fase: 1 tot 2,5 jaar -> nieuwe woorden verwerven + combineren in
korte zinnetjes.
- Differentiatiefase: 2,5 tot 5 jaar -> grote variatie komt tot volle ontwikkeling
(zinsbouw, verschillende vormen, ...)
- Voltooiingsfase: vanaf 5 jaar -> de meeste comonenten zijn volledig afgerond,
alleen nog moeilijke uitzonderingen.
3.4. De taalontwikkeling van kleuters: de differentiatiefase (stap voor stap p.67-98)
3.4.1. De vorm van taaluiting: klankvormen
Kinderen waarvan de motorische ontwikkeling wat trager verloopt -> meer moeite met
precieze articulatie
4-jarige -> kunnen bepaalde klanken zoals ‘s’ en ‘r’ nog niet goed uitspreken.
Bij de uitspraak van lettergrepen zorgen combinaties van medeklinkers nog voor
problemen.
Vereenvoudigingsproces: kleuters laten slotklanken en onbeklemtoonde lettergrepen
weg, ze vereenvoudigen medeklinkergroepen.
Niet-vloeiend spreken: de meeste kinderen hebben deze periode in de
differentiatiefase. Hierdoor ontstaan op bepaalde ogenblikken haperingen en herhalingen
in het spreken.
Kenmerken:
- Woord 1 keer herhalen
- Herhalingen in het spreektempo
- Meestal woordherhaling of verbetering van zinnen
- Niet bewust van de haperingen
3.4.2. De vorm van taaluiting: woordvormen
Nieuw inzicht -> van een bepaald grondwoord bestaan er verschillende vormvarianten,
elk met hun eigen betekenisnuance.
Overgeneralisatie/overgeneralisering: kind ontdekt regelmaat in de taal en past deze
ook toe op uitzonderingen.
3