Hoofdstuk 1
Functieleerpsychologie = bestuderen het denken, voelen, waarnemen, bewegen, leren , geheugen
en aandacht
Sociale psychologie = richt zich op de manier waarop de sociale omgeving van invloed is op het
denken, voelen en handelen van mensen
Ontwikkelings- en levenslooppsychologie =bestuderen van de lichamelijk en geestelijke
ontwikkeling van mensen vanaf de geboorte t/m de ouderdom
Klinische psychologie = houden zich bezig met het diagnosticeren en behandelen van mensen met
mentale- en gedragsproblemen
Arbeids- en organisatiepsychologie = houden zich bezig met het gedrag van mensen in organisaties
en hoe dit gedrag wordt beïnvloed door kenmerken van het werk en de werksituatie
Gezondheidspsychologie = onderzoeken de relatie tussen de geestelijke en lichamelijke gezondheid
van mensen en de omstandigheden en gedragingen die daarop van invloed zijn
Verklaren = achterhalen van de oorzaken van gedrag
Beschrijven = aard van gedragingen (soort/hoeveelheid/intensiteit) en de opvattingen, houdingen,
voorkeuren en mogelijkheden van een persoon
Classificatie = plaatsen van een persoon in een categorie (bv psychotische stoornis)
Voorspellen = met behulp van een hypothese
Gesloten vraag = meerkeuzevragen. Als je uit bepaalde antwoorden kan kiezen.
Interviewer heeft te maken met antwoorden die hij soms moet interpreteren en dat geeft het gevaar
van een subjectieve interpretatie.
Wanneer scores van een test worden weergegeven in een grafiek, laat de verdeling de vorm van een
normaalverdeling zien.
Correlatie (r) = de maat voor de sterkte van de samenhang tussen twee verschijnselen (-1..00)
Positieve samenhang = getal tussen 0.00 en 1.00
- bij 0.00 geen samenhang
- 1.00 voor 100% samenhang
- tussen 0.40 en 0.60 matig positieve samenhang
Negatieve samenhang = getal tussen -1.00 en 0.00
Geen samenhang = als de punten niet op 1 lijn liggen
Survey-onderzoek = bij grote groepen mensen na gaan wat de samenhang is tussen 2 of meer
factoren (gedrag, opinie, wensen).
Experimenteel onderzoek = oorzakelijk verband aantonen tussen een bepaalde situatie (type
groep/soort training) en de gevolgen daarvan op het gedrag van mensen (opvattingen/oordelen).
Documentenstudie = wordt gebruik gemaakt van geschreven bronnen over een persoon of situatie
(dossier)
Gevalsstudie = een diepgaande bestudering van een persoon, groep of organisatie
, Gestaltbenadering = gaat men ervan uit dat het bewustzijn een black box is
Biologische oorzaken van gedrag kunnen worden vastgesteld door:
- onderzoek naar beschadigingen in de hersenen
- onderzoek naar verstoringen in de hormoonproductie
3 oorzaken voor iemands gedrag:
- biologische oorzaken
- omgevingsoorzaken
- psychologische oorzaken
Structuralisme en psychoanalyse = wordt aan mensen gevraag om introspectie te plegen
Bio-sociale verklaring = biologische en omgevingsinvloeden worden actief door de persoon verwerkt.
Dit leidt ertoe dat het ene kind die opgroeit in dezelfde omgeving toch anders met dingen omgaat
dan het andere kind.
Functieleerpsychologie = bestuderen het denken, voelen, waarnemen, bewegen, leren , geheugen
en aandacht
Sociale psychologie = richt zich op de manier waarop de sociale omgeving van invloed is op het
denken, voelen en handelen van mensen
Ontwikkelings- en levenslooppsychologie =bestuderen van de lichamelijk en geestelijke
ontwikkeling van mensen vanaf de geboorte t/m de ouderdom
Klinische psychologie = houden zich bezig met het diagnosticeren en behandelen van mensen met
mentale- en gedragsproblemen
Arbeids- en organisatiepsychologie = houden zich bezig met het gedrag van mensen in organisaties
en hoe dit gedrag wordt beïnvloed door kenmerken van het werk en de werksituatie
Gezondheidspsychologie = onderzoeken de relatie tussen de geestelijke en lichamelijke gezondheid
van mensen en de omstandigheden en gedragingen die daarop van invloed zijn
Verklaren = achterhalen van de oorzaken van gedrag
Beschrijven = aard van gedragingen (soort/hoeveelheid/intensiteit) en de opvattingen, houdingen,
voorkeuren en mogelijkheden van een persoon
Classificatie = plaatsen van een persoon in een categorie (bv psychotische stoornis)
Voorspellen = met behulp van een hypothese
Gesloten vraag = meerkeuzevragen. Als je uit bepaalde antwoorden kan kiezen.
Interviewer heeft te maken met antwoorden die hij soms moet interpreteren en dat geeft het gevaar
van een subjectieve interpretatie.
Wanneer scores van een test worden weergegeven in een grafiek, laat de verdeling de vorm van een
normaalverdeling zien.
Correlatie (r) = de maat voor de sterkte van de samenhang tussen twee verschijnselen (-1..00)
Positieve samenhang = getal tussen 0.00 en 1.00
- bij 0.00 geen samenhang
- 1.00 voor 100% samenhang
- tussen 0.40 en 0.60 matig positieve samenhang
Negatieve samenhang = getal tussen -1.00 en 0.00
Geen samenhang = als de punten niet op 1 lijn liggen
Survey-onderzoek = bij grote groepen mensen na gaan wat de samenhang is tussen 2 of meer
factoren (gedrag, opinie, wensen).
Experimenteel onderzoek = oorzakelijk verband aantonen tussen een bepaalde situatie (type
groep/soort training) en de gevolgen daarvan op het gedrag van mensen (opvattingen/oordelen).
Documentenstudie = wordt gebruik gemaakt van geschreven bronnen over een persoon of situatie
(dossier)
Gevalsstudie = een diepgaande bestudering van een persoon, groep of organisatie
, Gestaltbenadering = gaat men ervan uit dat het bewustzijn een black box is
Biologische oorzaken van gedrag kunnen worden vastgesteld door:
- onderzoek naar beschadigingen in de hersenen
- onderzoek naar verstoringen in de hormoonproductie
3 oorzaken voor iemands gedrag:
- biologische oorzaken
- omgevingsoorzaken
- psychologische oorzaken
Structuralisme en psychoanalyse = wordt aan mensen gevraag om introspectie te plegen
Bio-sociale verklaring = biologische en omgevingsinvloeden worden actief door de persoon verwerkt.
Dit leidt ertoe dat het ene kind die opgroeit in dezelfde omgeving toch anders met dingen omgaat
dan het andere kind.