VA2-VT-h8 Infectiepreventie 2
Doel en indicatie steriel en aseptisch werken
Steriel: vrij van elke levende micro-organismen.
Bijvoorbeeld: katheteriseren van de blaas, venapunctie, infuuslijnen, injectiespuiten klaarmaten etc.
Aseptisch: vrij van ziektekiemen (besmetting voorkomen)
Bijvoorbeeld: handenwassen, wassen van patiënt, injecteren, uniform aan etc.
Verschil desinfecteren en steriliseren
Desinfecteren: aanwezige micro-organismen minimaliseren, zodat het risico van overdracht
wordt geminimaliseerd.
Steriliseren: aanwezige micro-organismen zijn dood of geïnactiveerd.
Contaminatie en decontaminatie
Contaminatie: besmetting, dus het overbrengen van levende pathogene micro-organismen van
de ene plaats naar de andere.
Decontaminatie: besmetting ongedaan maken.
Doel en indicatie isolatievormen
4 vormen van isolatie:
Contactisolatie/barrièreverpleging
- Indicatie: isolatie bij ziekte die zich via contact verspreiden.
Bijvoorbeeld: luizen, norovirus, pneumonie met multiresistente micro-organismen, congenitale rubella
- Bescherming: handschoenen en short
Druppelisolatie
- Indicatie: ziekten die zich verspreiden via druppels over een afstand tot +/- 1,5 meter.
Bijvoorbeeld: bof, bronchiolitis, bronchitis met multiresistente gramnegatieve bacteriën, croup,
meningitis
- Bescherming: éénpersoonskamer, mondneusmasker, handschoenen, short
Aerogene isolatie
- Indicatie: voor ziekten die zich langs aërogene (lucht) weg verspreiden
Bijvoorbeeld: mazelen, (verdenking op) open longtuberculose
- Bescherming: isolatiekamer, FF1 (mazelen) en FF2 (tuberculose) mondneusmasker, short,
handschoenen
Strikte isolatie
- Indicatie: voorkomen transmissie door direct, indirect en aerogeen contact.
Bijvoorbeeld: MRSA
- Bescherming: isolatiekamer met sluis, mondneusmasker, muts, handschoenen, short en soms
‘‘sokjes’’ om schoenen
Isolatie met sluis
Beschermende isolatie: beschermen van patiënt tegen ziekte
Bronisolatie: patiënt is ziek
Universele isolatie: je wilt patiënt beschermen, maar is ook ziek
Doel en indicatie steriel en aseptisch werken
Steriel: vrij van elke levende micro-organismen.
Bijvoorbeeld: katheteriseren van de blaas, venapunctie, infuuslijnen, injectiespuiten klaarmaten etc.
Aseptisch: vrij van ziektekiemen (besmetting voorkomen)
Bijvoorbeeld: handenwassen, wassen van patiënt, injecteren, uniform aan etc.
Verschil desinfecteren en steriliseren
Desinfecteren: aanwezige micro-organismen minimaliseren, zodat het risico van overdracht
wordt geminimaliseerd.
Steriliseren: aanwezige micro-organismen zijn dood of geïnactiveerd.
Contaminatie en decontaminatie
Contaminatie: besmetting, dus het overbrengen van levende pathogene micro-organismen van
de ene plaats naar de andere.
Decontaminatie: besmetting ongedaan maken.
Doel en indicatie isolatievormen
4 vormen van isolatie:
Contactisolatie/barrièreverpleging
- Indicatie: isolatie bij ziekte die zich via contact verspreiden.
Bijvoorbeeld: luizen, norovirus, pneumonie met multiresistente micro-organismen, congenitale rubella
- Bescherming: handschoenen en short
Druppelisolatie
- Indicatie: ziekten die zich verspreiden via druppels over een afstand tot +/- 1,5 meter.
Bijvoorbeeld: bof, bronchiolitis, bronchitis met multiresistente gramnegatieve bacteriën, croup,
meningitis
- Bescherming: éénpersoonskamer, mondneusmasker, handschoenen, short
Aerogene isolatie
- Indicatie: voor ziekten die zich langs aërogene (lucht) weg verspreiden
Bijvoorbeeld: mazelen, (verdenking op) open longtuberculose
- Bescherming: isolatiekamer, FF1 (mazelen) en FF2 (tuberculose) mondneusmasker, short,
handschoenen
Strikte isolatie
- Indicatie: voorkomen transmissie door direct, indirect en aerogeen contact.
Bijvoorbeeld: MRSA
- Bescherming: isolatiekamer met sluis, mondneusmasker, muts, handschoenen, short en soms
‘‘sokjes’’ om schoenen
Isolatie met sluis
Beschermende isolatie: beschermen van patiënt tegen ziekte
Bronisolatie: patiënt is ziek
Universele isolatie: je wilt patiënt beschermen, maar is ook ziek