Oefening 1
Geef bij de volgende waarnemingen aan of deze objectief of subjectief zijn:
1. Elin komt verlegen de klas binnen.
• Objectief
2. Robin loopt naar de witte kast, trekt de lade open en pakt met zijn
rechterhand een pen uit de lade.
• Objectief
3. Het is druk in de groep. Alle kinderen lopen door elkaar en maken veel
troep.
• Objectief
4. Merel verveelt zich en plaagt daarom de andere kinderen.
• Subjectief
5. Renée gaapt en zit onderuitgezakt op de bank.
• Objectief
Oefening 2
Wat is er subjectief in de volgende tekst?
Gijs heeft duidelijk zijn dag niet vandaag. Hij zit te klieren en kruipt onder zijn tafel
als de pedagogisch werker Karin hem roept. Daarstraks liep hij gillend door de klas
en je kon aan zijn ogen zien dat hij het leuk in vond. Hij was enorm bezig om
grenzen op te zoeken. In het voorbijgaan trok hij Maartje nog even aan haar arm.
Dat deed hij zo hard dat Maartje omviel.
Ik snap niet dat Karin niet ingrijpt. Ze negeert hem straal. Nou haakt dat rotjoch
Pieter pootje.
Subjectief: hij heeft duidelijk zijn dag niet, dat hij het leuk vond, enorm grenzen
aan t opzoeken.
Oefening 3
Deze oefening doe je in tweetallen.
Leg pen en papier klaar en zorg voor een computer in een rustige ruimte waar
je je goed kunt concentreren.
6. Geef eerst ieder voor zich een subjectieve beschrijving van wat je ziet
(in 7 zinnen)
Geef bij de volgende waarnemingen aan of deze objectief of subjectief zijn:
1. Elin komt verlegen de klas binnen.
• Objectief
2. Robin loopt naar de witte kast, trekt de lade open en pakt met zijn
rechterhand een pen uit de lade.
• Objectief
3. Het is druk in de groep. Alle kinderen lopen door elkaar en maken veel
troep.
• Objectief
4. Merel verveelt zich en plaagt daarom de andere kinderen.
• Subjectief
5. Renée gaapt en zit onderuitgezakt op de bank.
• Objectief
Oefening 2
Wat is er subjectief in de volgende tekst?
Gijs heeft duidelijk zijn dag niet vandaag. Hij zit te klieren en kruipt onder zijn tafel
als de pedagogisch werker Karin hem roept. Daarstraks liep hij gillend door de klas
en je kon aan zijn ogen zien dat hij het leuk in vond. Hij was enorm bezig om
grenzen op te zoeken. In het voorbijgaan trok hij Maartje nog even aan haar arm.
Dat deed hij zo hard dat Maartje omviel.
Ik snap niet dat Karin niet ingrijpt. Ze negeert hem straal. Nou haakt dat rotjoch
Pieter pootje.
Subjectief: hij heeft duidelijk zijn dag niet, dat hij het leuk vond, enorm grenzen
aan t opzoeken.
Oefening 3
Deze oefening doe je in tweetallen.
Leg pen en papier klaar en zorg voor een computer in een rustige ruimte waar
je je goed kunt concentreren.
6. Geef eerst ieder voor zich een subjectieve beschrijving van wat je ziet
(in 7 zinnen)