CE5 SPSS
Les 1
Type = wat voor type de date is dat je invoert cijfers of letter
Width = hoeveel karakters er max komen te staan (numeric 8, string hoger)
Label = omschrijving van de variabele die je wil in tabellen/grafieken
Values = codes (nummers) aan categorische waarden
Colomns = hoe breed de kolom op je scherm moet zijn
Align = hoe de uitlijning van de gegevens in de kolom moet zijn
Measure = meetniveau van de variabele
Value labels = wat zijn de antwoordopties die horen bij deze vraag
Measurement level = het meetniveau
Nominaal meetniveau = het laagste meetniveau en wordt gebruikt voor variabelen
met categorische antwoordopties waar geen logische volgorde in zit
Ordinaal meetniveau = hoger dan nominaal en wordt gebruikt voor variabelen met
categorische antwoordopties waarin wel een logische volgorde zit.
Interval/ratio meetniveau = scale (interval en ratio) dit meetniveau wordt gezien als
hoogste meetniveau en wordt gebruikt voor variabelen die open gevraagd worden
en waaruit getallen komen.
Wil ik niet zeggen als value = 99999 geven. Bij missing ook dit aangeven.
Codeboek = overzicht van alle vragen die je in je vragenlijst hebt gesteld met
daarachter specificaties over antwoordopties en hoe je deze verwerkt.
Analyse > report > codebook
Output > (label, type, measurement, value labels, missing values)
Statistics > alles uit want dat hoort niet in codebook
Waarde geven aan labels > value labels > value 1 = label helemaal mee eens
enzovoort en dan ordinaal meetniveau.
Les 2
Berekeningen maken in SPSS = transform > compute variabele
Target variabele is de naam van je nieuwe som
Analyse > descriptive statistics > frequencies (gemiddelde, max en minimum kan je
aanzetten)
Een bepaalde groep hebben
Data > select cases
Meer antwoorden samenvoegen
Analyse > descriptive statistics > frequencies (alles toevoegen)
Analyse > tables > multiple response sets (alles toevoegen) > counted value (1
bijvoorbeeld mensen die het wel hebben) > nieuwe naam geven en label
, Analyse > tables > custum tables > nieuwe variabele toevoegen naar rijen >
summery statistics > colomn N% aanzetten
Hercoderen > transform > recode into
Into the same = in zijn huidige vorm gaan overschrijven (originele data kwijt)
Into different = SPSS maakt een nieuwe variabele aan met daarin de klassenindeling
die je wil
Old and new values
Value = welke losse waarde het mee moet nemen in de nieuwe categorie
Range = ondergrens en bovengrens
Range lowest through value = tot en met de bovengrens
Range value through highest = neemt alle waarden boven deze grens mee
Values in normale bestand > value 1 betekent bijvoorbeeld …. Tot en met 250 euro
Bij scale-variabele presenteer je centrummaten en spreidingsmaten. Dit doe je via
Analyse > desciptive > statistics
Eerst doe je analyse > descriptive statistics > descriptives hier kun je via options
aangeven welke maten je zichtbaar wil maken.
Bij nominale en ordinale variabelen presenteer je gegevens in frequentietabellen.
Hier zie je hoeveel respondenten een bepaald antwoord hebben gekozen en het
perentage.
Analyse > descriptive statistics > frequencies (display frequency tables moet altijd
aan staan)
Frequency = aantal respondenten dat het antwoord gaf
Percent = percentage ten opzichte van alle respondenten
Valid percent = percentage ten opzichte van alle respondenten die de vraag hebben
beantwoord
Cumulative percent = percentage per categorie bij elkaar opgeteld
Grafieken maken
Analyze > descriptive statistics > frequencies
Nominale of ordinale variabele vergelijken tussen 2 of meer groepen
Analyze > descriptive statistics > crosstabs (cells kan je percentage aanzetten)
Onafhankelijke variabele in kolommen en afhankelijke in rijen
Scale-variabele vergelijken van 2 groepen
Analyze > compare means > means (options andere statistieken toevoegen)
H0 = geen verschil (=)
H1 = wel verschil (≠,< of > ) (enkelzijdig is < of > en tweezijdig ≠)
Les 1
Type = wat voor type de date is dat je invoert cijfers of letter
Width = hoeveel karakters er max komen te staan (numeric 8, string hoger)
Label = omschrijving van de variabele die je wil in tabellen/grafieken
Values = codes (nummers) aan categorische waarden
Colomns = hoe breed de kolom op je scherm moet zijn
Align = hoe de uitlijning van de gegevens in de kolom moet zijn
Measure = meetniveau van de variabele
Value labels = wat zijn de antwoordopties die horen bij deze vraag
Measurement level = het meetniveau
Nominaal meetniveau = het laagste meetniveau en wordt gebruikt voor variabelen
met categorische antwoordopties waar geen logische volgorde in zit
Ordinaal meetniveau = hoger dan nominaal en wordt gebruikt voor variabelen met
categorische antwoordopties waarin wel een logische volgorde zit.
Interval/ratio meetniveau = scale (interval en ratio) dit meetniveau wordt gezien als
hoogste meetniveau en wordt gebruikt voor variabelen die open gevraagd worden
en waaruit getallen komen.
Wil ik niet zeggen als value = 99999 geven. Bij missing ook dit aangeven.
Codeboek = overzicht van alle vragen die je in je vragenlijst hebt gesteld met
daarachter specificaties over antwoordopties en hoe je deze verwerkt.
Analyse > report > codebook
Output > (label, type, measurement, value labels, missing values)
Statistics > alles uit want dat hoort niet in codebook
Waarde geven aan labels > value labels > value 1 = label helemaal mee eens
enzovoort en dan ordinaal meetniveau.
Les 2
Berekeningen maken in SPSS = transform > compute variabele
Target variabele is de naam van je nieuwe som
Analyse > descriptive statistics > frequencies (gemiddelde, max en minimum kan je
aanzetten)
Een bepaalde groep hebben
Data > select cases
Meer antwoorden samenvoegen
Analyse > descriptive statistics > frequencies (alles toevoegen)
Analyse > tables > multiple response sets (alles toevoegen) > counted value (1
bijvoorbeeld mensen die het wel hebben) > nieuwe naam geven en label
, Analyse > tables > custum tables > nieuwe variabele toevoegen naar rijen >
summery statistics > colomn N% aanzetten
Hercoderen > transform > recode into
Into the same = in zijn huidige vorm gaan overschrijven (originele data kwijt)
Into different = SPSS maakt een nieuwe variabele aan met daarin de klassenindeling
die je wil
Old and new values
Value = welke losse waarde het mee moet nemen in de nieuwe categorie
Range = ondergrens en bovengrens
Range lowest through value = tot en met de bovengrens
Range value through highest = neemt alle waarden boven deze grens mee
Values in normale bestand > value 1 betekent bijvoorbeeld …. Tot en met 250 euro
Bij scale-variabele presenteer je centrummaten en spreidingsmaten. Dit doe je via
Analyse > desciptive > statistics
Eerst doe je analyse > descriptive statistics > descriptives hier kun je via options
aangeven welke maten je zichtbaar wil maken.
Bij nominale en ordinale variabelen presenteer je gegevens in frequentietabellen.
Hier zie je hoeveel respondenten een bepaald antwoord hebben gekozen en het
perentage.
Analyse > descriptive statistics > frequencies (display frequency tables moet altijd
aan staan)
Frequency = aantal respondenten dat het antwoord gaf
Percent = percentage ten opzichte van alle respondenten
Valid percent = percentage ten opzichte van alle respondenten die de vraag hebben
beantwoord
Cumulative percent = percentage per categorie bij elkaar opgeteld
Grafieken maken
Analyze > descriptive statistics > frequencies
Nominale of ordinale variabele vergelijken tussen 2 of meer groepen
Analyze > descriptive statistics > crosstabs (cells kan je percentage aanzetten)
Onafhankelijke variabele in kolommen en afhankelijke in rijen
Scale-variabele vergelijken van 2 groepen
Analyze > compare means > means (options andere statistieken toevoegen)
H0 = geen verschil (=)
H1 = wel verschil (≠,< of > ) (enkelzijdig is < of > en tweezijdig ≠)
