Inventory of Parent and Peer Attachment-vragenlijst
Een verslag over de meetpretentie, schalen, interpretatie en kwaliteit van de vragenlijst
Sari Segers
Vrije Universiteit Amsterdam
Psychologie
Sari Segers 2612776
Kors, A. (Groep KA4)
Diagnostiek Klinische praktijk, Kind & Adolescent (P_BDKPKO)
23-10-2021
Aantal woorden: 996
, Meetpretentie
De Inventory of Parent and Peer Attachment-vragenlijst (ook wel de IPPA) werd in 1987
voor het eerst geïntroduceerd door Armsden en Greenberg. Deze vragenlijst is gebaseerd op
de hechtingstheorie van Bowlby (1969) en beoogt inzicht te geven in de gehechtheid van
adolescenten ten aanzien van de ouders (parent) en leeftijdsgenoten (peer). De herziene
versie van de IPPA werd geconstrueerd door Gullone en Robinson (2005) en meet de
hechting van zowel kind, als adolescent met vader en moeder afzonderlijk (deze heet dan ook
Mother, Father and Peer Attachment). De IPPA is een van de meest gebruikte
psychometrische vragenlijsten om de hechting te meten van kinderen en adolescenten waarbij
er niet gekeken wordt naar romantische relaties, maar naar ‘de positieve affectief/ cognitieve
ervaringen van goede communicatie en vertrouwen in de beschikbaarheid en responsiviteit
van gehechtheidsfiguren, alsmede de negatieve affectief/cognitieve ervaringen van de
boosheid en/of hopeloosheid die het gevolg zijn van niet-responsieve of inconsistent
responsieve gehechtheidsfiguren’ (Buist, Dekovic, Meeus en Van Aken, 2004, p. 250).
Het meten van de hechting met leeftijdsgenoten is relevant omdat een hoge peer
attachment positief gerelateerd is aan het ontwikkelen van een social self concept en negatief
gerelateerd is aan eenzaamheid. Het meten van hechting met de ouders is tevens relevant
omdat een hoge parent attachment positief gerelateerd is aan zelfvertrouwen, een hogere life
satisfaction en affectieve status. Daarnaast is lage secure parent attachment gerelateerd aan
depressieve symptomen en patient’s self-reported level of depression (Armsden et al., 1991).
De originele IPPA door Greenberg en Armsden bestond uit 28 items per
questionnaire. Echter, de herziene IPPA bestaat uit 25 items per questionnaire (peers, mother
en father) en heeft dus 75 items in totaal (Greenberg & Armsden, 2009). De
antwoordmogelijkheden van deze items gaan als volgt: 1 = ‘Almost Never or Never True’, 2
= ‘Not Very Often True’, 3 = ‘Sometimes True’, 4 = ‘Often True’ en 5 = ‘Almost Always or
Always True’. De Nederlandse versie heeft tevens een 5-punts Likert-schaal (van 1 = ‘klopt
erg slecht’ tot 5 = ‘klopt erg goed’) (Buist, Dekovic, Meeus en Van Aken, 2004, p. 250).
Schalen
Men kan onderscheid maken tussen drie verschillende schaalniveau’s die relevant zijn voor
het meten van hechting: Vertrouwen, Vervreemding en Communicatie (trust, alienation en
communication). De Vertrouwen-schaal meet ‘de mate waarin een adolescent er vertrouwen
in heeft dat ouders zijn of haar gevoelens en wensen respecteren en accepteren.’ (Buist,
Devokic, Meeus en Van Aken, 2004, p. 251). Hoge scores op vertrouwen geven een indicatie
Een verslag over de meetpretentie, schalen, interpretatie en kwaliteit van de vragenlijst
Sari Segers
Vrije Universiteit Amsterdam
Psychologie
Sari Segers 2612776
Kors, A. (Groep KA4)
Diagnostiek Klinische praktijk, Kind & Adolescent (P_BDKPKO)
23-10-2021
Aantal woorden: 996
, Meetpretentie
De Inventory of Parent and Peer Attachment-vragenlijst (ook wel de IPPA) werd in 1987
voor het eerst geïntroduceerd door Armsden en Greenberg. Deze vragenlijst is gebaseerd op
de hechtingstheorie van Bowlby (1969) en beoogt inzicht te geven in de gehechtheid van
adolescenten ten aanzien van de ouders (parent) en leeftijdsgenoten (peer). De herziene
versie van de IPPA werd geconstrueerd door Gullone en Robinson (2005) en meet de
hechting van zowel kind, als adolescent met vader en moeder afzonderlijk (deze heet dan ook
Mother, Father and Peer Attachment). De IPPA is een van de meest gebruikte
psychometrische vragenlijsten om de hechting te meten van kinderen en adolescenten waarbij
er niet gekeken wordt naar romantische relaties, maar naar ‘de positieve affectief/ cognitieve
ervaringen van goede communicatie en vertrouwen in de beschikbaarheid en responsiviteit
van gehechtheidsfiguren, alsmede de negatieve affectief/cognitieve ervaringen van de
boosheid en/of hopeloosheid die het gevolg zijn van niet-responsieve of inconsistent
responsieve gehechtheidsfiguren’ (Buist, Dekovic, Meeus en Van Aken, 2004, p. 250).
Het meten van de hechting met leeftijdsgenoten is relevant omdat een hoge peer
attachment positief gerelateerd is aan het ontwikkelen van een social self concept en negatief
gerelateerd is aan eenzaamheid. Het meten van hechting met de ouders is tevens relevant
omdat een hoge parent attachment positief gerelateerd is aan zelfvertrouwen, een hogere life
satisfaction en affectieve status. Daarnaast is lage secure parent attachment gerelateerd aan
depressieve symptomen en patient’s self-reported level of depression (Armsden et al., 1991).
De originele IPPA door Greenberg en Armsden bestond uit 28 items per
questionnaire. Echter, de herziene IPPA bestaat uit 25 items per questionnaire (peers, mother
en father) en heeft dus 75 items in totaal (Greenberg & Armsden, 2009). De
antwoordmogelijkheden van deze items gaan als volgt: 1 = ‘Almost Never or Never True’, 2
= ‘Not Very Often True’, 3 = ‘Sometimes True’, 4 = ‘Often True’ en 5 = ‘Almost Always or
Always True’. De Nederlandse versie heeft tevens een 5-punts Likert-schaal (van 1 = ‘klopt
erg slecht’ tot 5 = ‘klopt erg goed’) (Buist, Dekovic, Meeus en Van Aken, 2004, p. 250).
Schalen
Men kan onderscheid maken tussen drie verschillende schaalniveau’s die relevant zijn voor
het meten van hechting: Vertrouwen, Vervreemding en Communicatie (trust, alienation en
communication). De Vertrouwen-schaal meet ‘de mate waarin een adolescent er vertrouwen
in heeft dat ouders zijn of haar gevoelens en wensen respecteren en accepteren.’ (Buist,
Devokic, Meeus en Van Aken, 2004, p. 251). Hoge scores op vertrouwen geven een indicatie