Samenvatting
Inhoudsopgave
Literatuur...................................................................................................................................................... 2
Hoofdstuk 10: redeneren en argumenteren........................................................................................................2
Hoofstuk 1: over het goede en het juiste.............................................................................................................3
JOHAN DE JONG and GER SNIK: Why Should States Fund Denominational Schools?.........................................4
Pring, R. (2007). The Common School. Journal of Philosophy of Education, 503-522.........................................5
Levinson, M. (2007). Common Schools and Multicultural Education. Journal of Philosophy of Education.........6
Kerr, D. (2006). Teaching autonomy: The Obligations of Liberal Education in Plural Societies. Studies in
Philosophy and Education, 25, 425-456...............................................................................................................7
Hoofdstuk 4: de opvoedbare mens......................................................................................................................7
Hoofdstuk 6: over de aard en grenzen van kennis...............................................................................................8
Slavin, R. E. (2002). Evidence-based education policies: Transforming educational practice and
research. Educational researcher, 31(7), 15-21................................................................................................10
Bi e s t a , G. ( 2 0 0 7 ) . Why “ w h a t Educational
w o r k s ” w o n theo
’ t rw oy,r k 57
: (1),
E v i d 1-
e n c 22
e ‐ b..............................................................................10
a s e d p r a c t i c e a n d t h e de m o c r a t i c de f i c i t i n e d u c a t i o n a l re s e a r c h .
Hoofdstuk 7: over wetenschap en evolutie........................................................................................................ 12
Hoorcollege 1: logica.................................................................................................................................... 12
Hoorcollege 2: ethiek................................................................................................................................... 13
Hoorcollege 3............................................................................................................................................... 14
Hoorcollege 4: wijsgierige antropologie........................................................................................................ 15
Hoorcollege 5:.............................................................................................................................................. 16
Hoorcollege 6: wetenschap.......................................................................................................................... 17
,Literatuur
Hoofdstuk 10: redeneren en argumenteren
Argumentatietheorie:
Geuit meningsverschil of geschil
Enkelvoudig geschil: geschil waarbij maar een kwestie aan de orde is
Tegengestelde proposities: twee tegengestelde meningen/ gedachteninhouden
Gemengd enkelvoudig geschil: een geschil waarbij meer dan een gesprekspartner een
standpunt inneemt heet gemengd
Niet gemengd enkelvoudig geschil: een geschil waarbij slechts een gesprekspartner een of
meer standpunten inneemt
Niet gemengd meervoudig geschil: er is maar een die een standpunt inneemt, er zijn twee
proposities
Gemengd meervoudig geschil: beide gesprekspartners hebben een standpunt ingenomen,
het gaat over meerdere proposities
Strijdige proposities: proposities die niet tegelijk waar kunnen zijn
Contraire propositie: Als de proposities wel tegelijk onwaar kunnen zijn
Oplossen: door redelijke discussie en kritische toetsing van het ter discussie staande
standpunt, tot overeenstemming komen, over de houdbaarheid of onthoudbaarheid
Beslechten: andere gevallen
Kritische discussie: discussie die op bovengenoemd ideaal gericht is, zodat iedere
gesprekspartner de ander met een serieuze overtuigingspoging probeert over te halen tot de
eigen positie
Informatieve discussie: de ende gesprekspartner beschikt over kennis die de andere
gesprekspartner door vragen op tafel probeert te krijgen.
Onderzoeksdisussie: geen van de gesprekspartners nog een standpunt inneemt.
Beraadslaging: over hoe te handelen of over de te volgen koers.
Verdedigingsplicht regel
Bewijslast
Standpuntsregel: een aanval op een standpunt moet betrekking hebben op het standpunt
dat ook werkelijk door de andere partij naar voren is gebracht
Houdbaarheidskritiek: houdbaarheid van het argument
Bewijskrachtkritiek: mogelijk gebrekkige bewijskracht van de argumentatie
Ignoratio elenchi: het aanvoeren van een geheel irrelevant argument.
Welwillendheidsbeginsel: dit houdt in dat je de keuze hebt tussen twee interpretaties, een
waarbij de argumentatie drogredelijk is en een waarbij zij sterk of zwak, maar in ieder geval
redelijk is
, Argumentatie ad hominem (argumentatie gericht op de mens): persoonlijke aanval naar de
tegenstander.
Vrijheidsregel: de discussianten mogen elkaar niet beletten standpunten of twijfel naar
voren te brengen.
Tu quoque (jij ook) je wijst erop dat de beweringen o kritische vragen van je gesprekspartner
niet in overeenstemming zijn met zijn of haar gedrag
Relevantieregel: het moet betrekking hebben
Argumentum ad populum (argumentatie gericht op het volk): door de emoties van het
publiek te spelen
Argumentum ad verecundiam (argumentatie gericht op schroom): waarbij je jezelf naar
voren schuift als iemand die het allemaal wel weet.
Logisch consistent: geen tegenstrijdigheden
Cirkelredenering: als het uitganspunt gelijkwaardig is aan het hoofdstandpunt
Autoriteitsargument: iemand wordt als deskundige aangehaald
Hoofstuk 1: over het goede en het juiste
Norm: oordeel over wat wel of niet het geval zou moeten of mogen zijn (vooral over gedrag)
Plicht: iets moeten. De norm drukt een plicht uit, bv: je mag nooit liegen, je moet je vrije tijd
nuttig besteden of je moet het verkeer van rechts voorrang geven.
Permissies: dat je iets mag doen of nalaten.
Waarde: drukt een beoordeling of evaluatie uit, verwijst meestal op een meer algemene
wijze naar aspecten van het leven die we belangrijk vinden.
Deugden: verwijst naar een karaktereigenschap
Moraal: Een stelsel van normen en waarden, dat betrekking heeft op het handelen van
mensen.
Funderingsprobleem
Logische kloof tussen zijn en behoren: uit een fijt kan niet zonder meer een normatieve
stellingname worden afgeleid. Om de redenering geldig te maken moeten er extra
argumenten komen.
Het funderingsprobleem: de onmogelijkheid om tot een ultieme fundering voor ethische
stellingnamen te komen
Subjectivisme: normen en waarden worden als geheel subjectief gezien, geheel afhankelijk
van de particuliere gevoelens en opvattingen van een individu.
Negatieve vrijheid: afwezigheid van door andere opgelegde belemmeringen
Positieve vrijheid: aanwezigheid van reële keuzemogelijkheden