Samenvatting internationaal publiekrecht week 6
(§4.4/§13.4.1/§13.5)
§4.4
De rechtsmacht (of jurisdictie) van een staat bepaalt zijn bevoegdheid om regels
te stellen of te handhaven ten aanzien van personen of gebeurtenissen.
Rechtsmacht is de meest tastbare vertoning van soevereiniteit. Het biedt een
staat bevoegdheden waarmee hij zijn soevereiniteit inhoud of betekenis kan
geven.
Rechtsmacht is te verdelen in:
1. Wetgevende rechtsmacht;
2. Handhavende rechtsmacht;
3. Rechtsprekende rechtsmacht.
Internationaal recht bepaalt de reikwijdte van de rechtsmacht van een staat.
Staten mogen slechts regels stellen en handhaven in de mate waarin
internationaal recht hun rechtsmacht toekent. Door te bepalen in welke gevallen
staten al dan niet rechtsmacht mogen uitoefenen, kan internationaal recht
conflicten tussen rechtsmachtaanspraken van staten voorkomen of althans
verminderen. Hierdoor kunnen staten vreedzaam naast elkaar leven.
Internationaal recht kent een beperkt aantal gronden (ofwel: aanknopingspunten)
waaraan staten hun rechtsmacht kunnen ontlenen. De door het internationaal
recht erkende grondslagen zijn:
1. Territorialiteit: binnen zijn grondgebied is de rechtsmacht van een staat in
beginsel onbeperkt. Dit geldt voor zowel wetgevende, rechtsprekende als
handhavende rechtsmacht. Het zogenoemde objectieve
territorialiteitsbeginsel bied een grondslag voor de uitoefening van
rechtsmacht ten aanzien van personen of gebeurtenissen in het
buitenland. Op grond van deze versie van het territorialiteitsbeginsel komt
een staat rechtsmacht toe ten aanzien van personen of gebeurtenissen
buiten zijn grondgebied, indien de gevolgen binnen eigen grondgebied zijn.
Met name voor het strafrecht is dit van belang. Op grond van het
objectieve territorialiteitsbeginsel komt staten ook rechtsmacht toe ten
aanzien van personen die in het buitenland materiaal op internet zetten
dat binnen de staat kan worden gedownload.
2. Nationaliteit (personaliteitsbeginsel): op grond van dit beginsel kan een
staat gezag uitoefenen over zijn onderdanen, waar zij zich ook bevinden.
Twee vormen worden onderscheiden:
a. Actieve nationaliteitsbeginsel: een staat heeft rechtsmacht ten
aanzien van alle personen die zijn nationaliteit bezitten. Dat geldt
niet alleen als zij zich op zijn grondgebied bevinden, maar ook al de
persoon zich in het buitenland bevindt.
b. Passieve nationaliteitsbeginsel: verleent aan staten rechtsmacht
over niet-onderdanen, die worden verdacht van in het buitenland
gepleegde handelingen die schade toebrengen aan onderdanen.
(§4.4/§13.4.1/§13.5)
§4.4
De rechtsmacht (of jurisdictie) van een staat bepaalt zijn bevoegdheid om regels
te stellen of te handhaven ten aanzien van personen of gebeurtenissen.
Rechtsmacht is de meest tastbare vertoning van soevereiniteit. Het biedt een
staat bevoegdheden waarmee hij zijn soevereiniteit inhoud of betekenis kan
geven.
Rechtsmacht is te verdelen in:
1. Wetgevende rechtsmacht;
2. Handhavende rechtsmacht;
3. Rechtsprekende rechtsmacht.
Internationaal recht bepaalt de reikwijdte van de rechtsmacht van een staat.
Staten mogen slechts regels stellen en handhaven in de mate waarin
internationaal recht hun rechtsmacht toekent. Door te bepalen in welke gevallen
staten al dan niet rechtsmacht mogen uitoefenen, kan internationaal recht
conflicten tussen rechtsmachtaanspraken van staten voorkomen of althans
verminderen. Hierdoor kunnen staten vreedzaam naast elkaar leven.
Internationaal recht kent een beperkt aantal gronden (ofwel: aanknopingspunten)
waaraan staten hun rechtsmacht kunnen ontlenen. De door het internationaal
recht erkende grondslagen zijn:
1. Territorialiteit: binnen zijn grondgebied is de rechtsmacht van een staat in
beginsel onbeperkt. Dit geldt voor zowel wetgevende, rechtsprekende als
handhavende rechtsmacht. Het zogenoemde objectieve
territorialiteitsbeginsel bied een grondslag voor de uitoefening van
rechtsmacht ten aanzien van personen of gebeurtenissen in het
buitenland. Op grond van deze versie van het territorialiteitsbeginsel komt
een staat rechtsmacht toe ten aanzien van personen of gebeurtenissen
buiten zijn grondgebied, indien de gevolgen binnen eigen grondgebied zijn.
Met name voor het strafrecht is dit van belang. Op grond van het
objectieve territorialiteitsbeginsel komt staten ook rechtsmacht toe ten
aanzien van personen die in het buitenland materiaal op internet zetten
dat binnen de staat kan worden gedownload.
2. Nationaliteit (personaliteitsbeginsel): op grond van dit beginsel kan een
staat gezag uitoefenen over zijn onderdanen, waar zij zich ook bevinden.
Twee vormen worden onderscheiden:
a. Actieve nationaliteitsbeginsel: een staat heeft rechtsmacht ten
aanzien van alle personen die zijn nationaliteit bezitten. Dat geldt
niet alleen als zij zich op zijn grondgebied bevinden, maar ook al de
persoon zich in het buitenland bevindt.
b. Passieve nationaliteitsbeginsel: verleent aan staten rechtsmacht
over niet-onderdanen, die worden verdacht van in het buitenland
gepleegde handelingen die schade toebrengen aan onderdanen.