Pedagogiek, Het verhaal van het kind
Hoofdstuk 1,2,3
Leeftijd 3 t/m 6 jaar:
Kenmerken van de verschillende ontwikkelingsgebieden in deze leeftijdsgroep
Fysieke ontwikkeling
- Groeien in de lengte van mollig naar betere verhoudingen.
- Coördinatie tussen ledematen is nog niet in goede harmonie/ bewegen niet afzonderlijk van elkaar
(aan het begin van deze leeftijdsfase, straks zul je zien dat dit in de loop van deze leeftijdsfase zal
ontwikkelen).
- Zien gaat in deze leeftijdsfase van globaal naar in details kijken.
- Het kind komt in de fallische fase terecht. Dit betekent: het kind krijgt interesse in de ander,
voornamelijk het andere geslacht.
- Ontdekking onderscheid tussen kind en volwassene: ze zien dat een volwassene een groot persoon
is en een kind een kleiner persoon.
- Ontwikkeling van de hersenen in de verschillende gebieden, dit zijn de volgende gebieden:
1. Primaire sensorische gebieden
2. Motorische gebieden
3. Associatie gebieden ( integratie van verschillende zintuigen)
4. Prefrontale gebieden ( motivatie, oordeelsvermogen en redeneren)
Motorische ontwikkeling (= wat je met dat lichaam kan)
- In deze leeftijdsfase krijgt het kind meer grip op bewegen, de timing en coördinatie worden verfijnd
(hand- oog en oog- hand coördinatie).
- Er komt een natuurlijke drang tot ontdekken en herhalen.
- Grove motoriek wordt verfijnd, lichaamsdelen kunnen apart van elkaar bewegen.
- Laterisatie = het verschil van de rechter en linker hersenhelft. Dingen die van de rechter naar de
rechter naar de linker hersenhelft worden gestuurd. Dit goed uitwisselen van informatie duurt tot
het 6e/ 7e levensjaar.
- Er vindt overgang van grove naar gedifferentieerde waarneming plaats.
Voorbeelden: kinderen gaan geluiden waarnemen en verschillende kleuren onderscheiden.
- 5e levensjaar vanaf dit levensjaar is het kind praktisch zelfstandig: het kan zelf traplopen,
geluiden onderscheiden, gecoördineerde bewegingen/ voorwerpen sorteren.
- meisjes krijgen een betere fijne motoriek (priegelwerkjes, zoals: kleuren, knutselen).
- Jongens krijgen een betere grove motoriek ( grover werk: voetballen, echte ‘jongens’ dingen).
- Kinderen zijn gedreven om te leren als de wil er is.
Emotionele ontwikkeling (= intuïtie en gevoel)
- vaste omgevingen voelen veilig (ouders, de juf) een vaste omgeving is daarom ook erg belangrijk
voor een kind. Pas bij een veilig gevoel krijgen ze oog voor de nieuwe omgeving ( andere kinderen in
de klas).
- Eigen angsten projecten de kinderen in een fantasie.
- ‘ Seeing with the eye’s mind’ menselijke eigenschappen toekennen aan dingen en fictieve
wezens.
Voorbeeld: de bal heeft pijn.
- Antroporfismen / animistisch denken de denkwijze om voorwerpen met mensen te vergelijken
, en hen menselijke eigenschappen toe te dichten ( t/m 5 jaar)
- Kinderen hebben op deze leeftijd nog geen tijdsgevoel.
Sociale ontwikkeling (= interactie met de medemens)
- Kinderen hebben nog geen empathisch vermogen, maar doen nog aan egocentrisme = het niet in
de ander kunnen verplaatsen.
- Ze doen aan parallelspel ze gaan wel een middag ‘samen spelen’, maar spelen eigenlijk naast
elkaar. Samenwerken/ spelen doen ze nog niet.
- Kinderen zijn erg strikt in de regels zul je vaak terugzien in de gymles. Ze doen alles netjes
volgens de regels en wanneer een ander dit niet doet, wordt dit sterk benadrukt.
- De term vriendschap krijgt betekenis, vaak hebben ze een beste vriend of vriendin.
Cognitieve ontwikkeling ( = informatieverwerking en leren)
- Vanuit een onbewuste levenshouding komt het kind nu bewust in het leven te staan en te
realiseren wie hij zelf is. Dit is de kern van de ontwikkeling van 3 tm 6 jaar!
- Vaardigheden worden veel herhaald
- Ontwikkeling wordt gekenmerkt door de handeling en zintuigen.
- Het is de pre-operationele periode kinderen bekijken alles vanuit 1 standpunt, de onmiddellijke
globale waarneming. Ze kunnen nog niet omkeerbaar denken, oftewel ze hebben nog geen inzicht
irreversibel
Voorbeeld: ze snappen niet dat er evenveel water zit in een langwerpig smal glas, als in een breed
laag glas. Voor hun zit er meer water in het langwerpige glas, omdat het water hier hoger staat.
Morele ontwikkeling (= communicatie en denken)
- Pre conventionele periode kinderen zijn gevoelig voor straffen en belonen.
- nuanceringen zijn lastig, oftewel goed is goed en fout is fout.
- Gewetensvorming het kind leert wat het mag en niet mag
voorbeeld: niet liegen, eerlijk spelen.
- Het kind kan niet liegen.
- Het Ich ( realiteitsprincipe: dit ben ik, dit is mijn wereld) en het uber Ich ( de normen, waarden en
idealen die je moet nastreven).
Identiteitsontwikkeling (= zelfbesef en verantwoordelijkheid)
- Onder invloed van eigen ontwikkeling en omgeving leert het kind zichzelf kennen.
- De koppigheid is minder dan eerst, maar zeker nog niet verdwenen.
- Er komt behoefte aan autonomie, wil zelfstandig zijn, maar kan dit nog niet altijd en dit kan alleen
in een veilige omgeving waarbij er kan worden teruggevallen op een vertrouwelijk persoon.
- verschillen jongens en meiden worden duidelijk:
1. Jongens hebben meer belangstelling voor de functie ( wat kun je ermee doen) en meiden met de
esthetiek ( wat kun je ervan maken).
2. Jongens zijn sterk gericht op beweging en meiden meer op rust.
3. Samenwerken, jongens zijn competitief en meiden willen meer samenspelen.
De identiteit wordt in samenhang met de andere ontwikkelingsgebieden ontwikkelt.
Leeftijd 6 t/m 9 jaar:
Kenmerken van de verschillende ontwikkelingsgebieden in deze leeftijdsgroep
Hoofdstuk 1,2,3
Leeftijd 3 t/m 6 jaar:
Kenmerken van de verschillende ontwikkelingsgebieden in deze leeftijdsgroep
Fysieke ontwikkeling
- Groeien in de lengte van mollig naar betere verhoudingen.
- Coördinatie tussen ledematen is nog niet in goede harmonie/ bewegen niet afzonderlijk van elkaar
(aan het begin van deze leeftijdsfase, straks zul je zien dat dit in de loop van deze leeftijdsfase zal
ontwikkelen).
- Zien gaat in deze leeftijdsfase van globaal naar in details kijken.
- Het kind komt in de fallische fase terecht. Dit betekent: het kind krijgt interesse in de ander,
voornamelijk het andere geslacht.
- Ontdekking onderscheid tussen kind en volwassene: ze zien dat een volwassene een groot persoon
is en een kind een kleiner persoon.
- Ontwikkeling van de hersenen in de verschillende gebieden, dit zijn de volgende gebieden:
1. Primaire sensorische gebieden
2. Motorische gebieden
3. Associatie gebieden ( integratie van verschillende zintuigen)
4. Prefrontale gebieden ( motivatie, oordeelsvermogen en redeneren)
Motorische ontwikkeling (= wat je met dat lichaam kan)
- In deze leeftijdsfase krijgt het kind meer grip op bewegen, de timing en coördinatie worden verfijnd
(hand- oog en oog- hand coördinatie).
- Er komt een natuurlijke drang tot ontdekken en herhalen.
- Grove motoriek wordt verfijnd, lichaamsdelen kunnen apart van elkaar bewegen.
- Laterisatie = het verschil van de rechter en linker hersenhelft. Dingen die van de rechter naar de
rechter naar de linker hersenhelft worden gestuurd. Dit goed uitwisselen van informatie duurt tot
het 6e/ 7e levensjaar.
- Er vindt overgang van grove naar gedifferentieerde waarneming plaats.
Voorbeelden: kinderen gaan geluiden waarnemen en verschillende kleuren onderscheiden.
- 5e levensjaar vanaf dit levensjaar is het kind praktisch zelfstandig: het kan zelf traplopen,
geluiden onderscheiden, gecoördineerde bewegingen/ voorwerpen sorteren.
- meisjes krijgen een betere fijne motoriek (priegelwerkjes, zoals: kleuren, knutselen).
- Jongens krijgen een betere grove motoriek ( grover werk: voetballen, echte ‘jongens’ dingen).
- Kinderen zijn gedreven om te leren als de wil er is.
Emotionele ontwikkeling (= intuïtie en gevoel)
- vaste omgevingen voelen veilig (ouders, de juf) een vaste omgeving is daarom ook erg belangrijk
voor een kind. Pas bij een veilig gevoel krijgen ze oog voor de nieuwe omgeving ( andere kinderen in
de klas).
- Eigen angsten projecten de kinderen in een fantasie.
- ‘ Seeing with the eye’s mind’ menselijke eigenschappen toekennen aan dingen en fictieve
wezens.
Voorbeeld: de bal heeft pijn.
- Antroporfismen / animistisch denken de denkwijze om voorwerpen met mensen te vergelijken
, en hen menselijke eigenschappen toe te dichten ( t/m 5 jaar)
- Kinderen hebben op deze leeftijd nog geen tijdsgevoel.
Sociale ontwikkeling (= interactie met de medemens)
- Kinderen hebben nog geen empathisch vermogen, maar doen nog aan egocentrisme = het niet in
de ander kunnen verplaatsen.
- Ze doen aan parallelspel ze gaan wel een middag ‘samen spelen’, maar spelen eigenlijk naast
elkaar. Samenwerken/ spelen doen ze nog niet.
- Kinderen zijn erg strikt in de regels zul je vaak terugzien in de gymles. Ze doen alles netjes
volgens de regels en wanneer een ander dit niet doet, wordt dit sterk benadrukt.
- De term vriendschap krijgt betekenis, vaak hebben ze een beste vriend of vriendin.
Cognitieve ontwikkeling ( = informatieverwerking en leren)
- Vanuit een onbewuste levenshouding komt het kind nu bewust in het leven te staan en te
realiseren wie hij zelf is. Dit is de kern van de ontwikkeling van 3 tm 6 jaar!
- Vaardigheden worden veel herhaald
- Ontwikkeling wordt gekenmerkt door de handeling en zintuigen.
- Het is de pre-operationele periode kinderen bekijken alles vanuit 1 standpunt, de onmiddellijke
globale waarneming. Ze kunnen nog niet omkeerbaar denken, oftewel ze hebben nog geen inzicht
irreversibel
Voorbeeld: ze snappen niet dat er evenveel water zit in een langwerpig smal glas, als in een breed
laag glas. Voor hun zit er meer water in het langwerpige glas, omdat het water hier hoger staat.
Morele ontwikkeling (= communicatie en denken)
- Pre conventionele periode kinderen zijn gevoelig voor straffen en belonen.
- nuanceringen zijn lastig, oftewel goed is goed en fout is fout.
- Gewetensvorming het kind leert wat het mag en niet mag
voorbeeld: niet liegen, eerlijk spelen.
- Het kind kan niet liegen.
- Het Ich ( realiteitsprincipe: dit ben ik, dit is mijn wereld) en het uber Ich ( de normen, waarden en
idealen die je moet nastreven).
Identiteitsontwikkeling (= zelfbesef en verantwoordelijkheid)
- Onder invloed van eigen ontwikkeling en omgeving leert het kind zichzelf kennen.
- De koppigheid is minder dan eerst, maar zeker nog niet verdwenen.
- Er komt behoefte aan autonomie, wil zelfstandig zijn, maar kan dit nog niet altijd en dit kan alleen
in een veilige omgeving waarbij er kan worden teruggevallen op een vertrouwelijk persoon.
- verschillen jongens en meiden worden duidelijk:
1. Jongens hebben meer belangstelling voor de functie ( wat kun je ermee doen) en meiden met de
esthetiek ( wat kun je ervan maken).
2. Jongens zijn sterk gericht op beweging en meiden meer op rust.
3. Samenwerken, jongens zijn competitief en meiden willen meer samenspelen.
De identiteit wordt in samenhang met de andere ontwikkelingsgebieden ontwikkelt.
Leeftijd 6 t/m 9 jaar:
Kenmerken van de verschillende ontwikkelingsgebieden in deze leeftijdsgroep
