Coronaire aandoeningen
Inhoudsopgave
Lesweek 2...............................................................................................................................................2
Hoofdstuk 6 – ACSM...............................................................................................................................4
Hoofdstuk 7 – ACSM...............................................................................................................................6
Hoofdstuk 10 – ACSM.............................................................................................................................7
Hoofdstuk 11 – ACSM.............................................................................................................................9
Hoofdstuk 12 – ACSM.............................................................................................................................9
Hoofdstuk 13 – ACSM...........................................................................................................................11
Hoofdstuk 15 – ACSM...........................................................................................................................13
Voorbereiding lesweek 3......................................................................................................................14
Lesweek 3.............................................................................................................................................15
Hoofstuk 9 – oefentherapie..................................................................................................................21
Hoofdstuk 10 – oefentherapie..............................................................................................................22
Hoofdstuk 11 – oefentherapie..............................................................................................................23
Hoofdstuk 13 – oefentherapie..............................................................................................................26
Hoofdstuk 14 – oefentherapie..............................................................................................................27
Hoofdstuk 15 – oefentherapie..............................................................................................................28
Voorbereiding lesweek 4......................................................................................................................29
Lesweek 5.............................................................................................................................................31
Lesweek 6.............................................................................................................................................33
,Lesweek 2
ICF-model = International Classification of Functioning, Disability and Health
Classificatie van stoornissen, activiteiten en participatie. Invloed van de maatschappij. Wordt
gebruikt om functioneren van een individu inzichtelijk te maken. Model geeft inzicht in 3 aspecten:
ziekte/aandoening, functioneren en factoren die hier invloed op hebben
(problemen in) functioneren:
1. Lichamelijk
Functies/anatomische eigenschappen (stoornissen)
2. Persoon
Activiteiten (beperkingen)
3. Maatschappij
Participatie (participatieproblemen)
VAS-schaal wordt gebruikt om subjectieve gevoelens uit te drukken, o.a. pijn en vermoeidheid
Factoren opgesplitst in externe en persoonlijke factoren:
Externe factoren
Sociale en omgevingsfactoren
Persoonlijke factoren
Leeftijd, geslacht, ziekte perceptie, persoonlijkheid, leefstijl
ICF-model
Definitie ‘beperking’ = elke vorm van restrictie of gebrek aan mogelijkheid om een zekere activiteit
uit te voeren volgens wat ‘normaal’ wordt geacht.
Het ICF-model beschrijft het functioneren van een individu binnen een specifiek domein als een
dynamische interactie met omgevings- en persoonlijke factoren. De problemen die een individu
ervaart bij ‘functies en anatomische eigenschappen’, ‘activiteiten’ en ‘participatie’ wordt als een
beperking gezien. De omgevings- en persoonlijke factoren spelen een rol in de capaciteit van een
individu om bepaald gedrag te vertonen en blijven vertonen.
2
,Determinanten kunnen gescheiden worden in onveranderlijke determinanten (leeftijd, geslacht,
etniciteit, etc.) en aanpasbare determinanten (psychosociale factoren van gedrag, supportsystemen,
etc.). De aanpasbare determinanten kunnen aangepast worden d.m.v. een interventie.
ASE-model
Het ASE-model bevat de drie belangrijkste psychosociale determinanten van lichamelijk actief gedrag
PAD-model = ICF + ASE
Voorbeelden van barrières: gebrek aan begeleiding tijdens fysieke activiteit/om fysiek actief te zijn,
niet alleen fysiek actief willen zijn en zich niet comfortabel voelen om fysiek actief te zijn tussen
mensen zonder een beperking.
3
, Hoofdstuk 6 – ACSM
Hypertensie en dyslipidemie*zijn twee op zichzelf staande risicofactoren voor CAD (Coronary Artery
Disease). Deze twee aandoeningen komen regelmatig samen voor en versnellen het proces van
artherosclerose (aderverkalking)
*Met dyslipidemie wordt een verstoorde verhouding van vetstoffen (cholesterol) in het bloed bedoeld.
Bij dyslipidemie zijn het totaalcholesterol en of het LDL-cholesterol en/of de triglyceriden verhoogd
en/of is er sprake van een verlaagd gehalte van het HDL-cholesterol.
Classificatie van hypertensie
4
Inhoudsopgave
Lesweek 2...............................................................................................................................................2
Hoofdstuk 6 – ACSM...............................................................................................................................4
Hoofdstuk 7 – ACSM...............................................................................................................................6
Hoofdstuk 10 – ACSM.............................................................................................................................7
Hoofdstuk 11 – ACSM.............................................................................................................................9
Hoofdstuk 12 – ACSM.............................................................................................................................9
Hoofdstuk 13 – ACSM...........................................................................................................................11
Hoofdstuk 15 – ACSM...........................................................................................................................13
Voorbereiding lesweek 3......................................................................................................................14
Lesweek 3.............................................................................................................................................15
Hoofstuk 9 – oefentherapie..................................................................................................................21
Hoofdstuk 10 – oefentherapie..............................................................................................................22
Hoofdstuk 11 – oefentherapie..............................................................................................................23
Hoofdstuk 13 – oefentherapie..............................................................................................................26
Hoofdstuk 14 – oefentherapie..............................................................................................................27
Hoofdstuk 15 – oefentherapie..............................................................................................................28
Voorbereiding lesweek 4......................................................................................................................29
Lesweek 5.............................................................................................................................................31
Lesweek 6.............................................................................................................................................33
,Lesweek 2
ICF-model = International Classification of Functioning, Disability and Health
Classificatie van stoornissen, activiteiten en participatie. Invloed van de maatschappij. Wordt
gebruikt om functioneren van een individu inzichtelijk te maken. Model geeft inzicht in 3 aspecten:
ziekte/aandoening, functioneren en factoren die hier invloed op hebben
(problemen in) functioneren:
1. Lichamelijk
Functies/anatomische eigenschappen (stoornissen)
2. Persoon
Activiteiten (beperkingen)
3. Maatschappij
Participatie (participatieproblemen)
VAS-schaal wordt gebruikt om subjectieve gevoelens uit te drukken, o.a. pijn en vermoeidheid
Factoren opgesplitst in externe en persoonlijke factoren:
Externe factoren
Sociale en omgevingsfactoren
Persoonlijke factoren
Leeftijd, geslacht, ziekte perceptie, persoonlijkheid, leefstijl
ICF-model
Definitie ‘beperking’ = elke vorm van restrictie of gebrek aan mogelijkheid om een zekere activiteit
uit te voeren volgens wat ‘normaal’ wordt geacht.
Het ICF-model beschrijft het functioneren van een individu binnen een specifiek domein als een
dynamische interactie met omgevings- en persoonlijke factoren. De problemen die een individu
ervaart bij ‘functies en anatomische eigenschappen’, ‘activiteiten’ en ‘participatie’ wordt als een
beperking gezien. De omgevings- en persoonlijke factoren spelen een rol in de capaciteit van een
individu om bepaald gedrag te vertonen en blijven vertonen.
2
,Determinanten kunnen gescheiden worden in onveranderlijke determinanten (leeftijd, geslacht,
etniciteit, etc.) en aanpasbare determinanten (psychosociale factoren van gedrag, supportsystemen,
etc.). De aanpasbare determinanten kunnen aangepast worden d.m.v. een interventie.
ASE-model
Het ASE-model bevat de drie belangrijkste psychosociale determinanten van lichamelijk actief gedrag
PAD-model = ICF + ASE
Voorbeelden van barrières: gebrek aan begeleiding tijdens fysieke activiteit/om fysiek actief te zijn,
niet alleen fysiek actief willen zijn en zich niet comfortabel voelen om fysiek actief te zijn tussen
mensen zonder een beperking.
3
, Hoofdstuk 6 – ACSM
Hypertensie en dyslipidemie*zijn twee op zichzelf staande risicofactoren voor CAD (Coronary Artery
Disease). Deze twee aandoeningen komen regelmatig samen voor en versnellen het proces van
artherosclerose (aderverkalking)
*Met dyslipidemie wordt een verstoorde verhouding van vetstoffen (cholesterol) in het bloed bedoeld.
Bij dyslipidemie zijn het totaalcholesterol en of het LDL-cholesterol en/of de triglyceriden verhoogd
en/of is er sprake van een verlaagd gehalte van het HDL-cholesterol.
Classificatie van hypertensie
4
