Hoofdstuk 4 - Voortplanting en seksualiteit
Paragraaf 4.1 - Van eicel tot baby
Bevruchting:
1. Eens per maand vindt de eisprong/ovulatie plaats → er komt uit een van beide
eierstokken een eicel
2. Eicel komt in de eileider terecht
3. Bij een zaadlozing → vrijkomen miljoenen zaadcellen
4. Zaadcellen zwemmen vanuit de vagina via de baarmoeder naar
de eileiders
5. 1 zaadcel bevrucht de eicel
6. Kern van die zaadcel dringt eicel binnen
7. Vorming zygote (ondoordringbare laag tussen cel- en
bevruchtingsmembraan)
8. Chromosomen uit die zaadcel komen in de kern bij de
chromosomen van de eicel
9. Na 30 uur → deling zygote → vormen eerste
ontwikkelingsstadium (embryo)
10. Na mitose van ‘dochtercellen’ → klievingsdeling (cellen groeien
niet meer)
11. Trilharen in de wand van de eileider ‘duwen’ klompje delende cellen in ong. 5 dagen
naar de baarmoeder.
↳Blastula = een hol balletje dat tijdens het delen van een bevruchte eicel ontstaat
- Buitenste laagje blastula vormt vlokken → innesteling
- In het baarmoederslijmvlies vormen zich rond de vlokken bloedholten, die samen met
de uitstulpingen uitgroeien tot een placenta
- In de placenta vindt uitwisseling van voedingsstoffen, zuurstof en afvalstoffen
plaats.
Navelstreng → verbindt via 3 bloedvaten het embryo aan de placenta
- brengt bloed met zuurstof en voedingsstoffen van de placenta terug naar het embryo
Vruchtvliezen + vruchtwater → bescherming foetus tegen stoten en uitdroging
Een gezonde leefstijl van de aanstaande moeder bevorderd een goede ontwikkeling van het
kind
Kern lichaamscel → 46 chromosomen
Geslacht hangt af van de geslachtshormonen
- Meisjes 44 chromosomen + XX
- Jongens 44 chromosomen + XY
Primaire geslachtskenmerken
- verschillen tussen een jongen en een meisje waar je mee geboren wordt.
Secundaire geslachtskenmerken
- verschillen tussen jongens en meisjes die rond de puberteit ontstaan door
geslachtshormonen.
, Tertiaire geslachtskenmerken
- hebben te maken met de psyche en gedrag.
Secundaire geslachtskenmerken jongen:
Zaadballen zijn voor de geboorte vanuit de buikholte in de balzak afgedaald → nodig om
vruchtbare zaadcellen te krijgen
Bijbal → hierin verzamelen zich gevormde zaadcellen
Zwellichamen → vullen op met bloed bij een erectie
Orgasme = klaarkomen
Bij zaadlozing → samentrekking spieren rond de bijbal en zaadleiders
Secundaire geslachtskenmerken meisje:
Baarmoederslijmvlies = binnenste laag baarmoeder → bereidt zich voor op een mogelijke
innesteling van een embryo
→ geen bevruchting? → menstruatie
Binnenste + buitenste schaamlippen bedekken de vagina aan de buitenzijde → tussen de
binnenste → clitoris
Heteroseksueel = aantrekking tot het andere geslacht
Homoseksueel = aantrekking tot hetzelfde geslacht
Biseksueel = aantrekking tot allebei de geslachten
Ongewenste intimiteit = ongewenst gedrag van seksuele aard
Paragraaf 4.2 - Vorming geslachtscellen
Karyogram = afbeelding van de chromosomen
Lichaamscellen → diploïd (2n) → bevatten 23 chromosomenparen
Geslachtscellen → haploïd (n) → afwijkend aantal chromosomen
- Na de bevruchting bevat de zygote weer een diploïd aantal chromosomen
Meiose = de deling die het chromosoomaantal halveert
- Voorafgaand aan de meiose verdubbelt het DNA in de diploïde (2n=46) cel.
Meiose 1:
1. diploïde cel sorteert zich in
paren
2. Alle chromosomen gaan uit
elkaar
Meiose 2: (maakt eicel uitsluitend af
als zij bevrucht is)
1. chromatiden gaan uit elkaar
2. meiose levert 4 haploïde
cellen op