Economische modellen
Hoofdstuk 1; Conjunctuur en structuur
Het BBP
● We kijken in de economie vaak naar het bruto binnenlands product (BBP)
● BBP = alle in een land geproduceerde goederen en diensten
● BBP wordt ook wel het nationaal inkomen genoemd (Y)
Conjunctuur en structuur
De economische conjunctuur
● De groei van de economie van een land vertoont positieve of negatieve groei. Altijd
ten opzichte van het vorig kwartaal of het voorgaande jaar
● Het gaat om de reële groei, oftewel gecorrigeerd met de inflatie
● De reële groei komt overeen met de volumegroei, dit is de groei van het
geproduceerde aantal stuks
De conjunctuurschommelingen
● Trendmatige groei = De gemiddelde groei van de economie over de afgelopen 10
jaar
● Is de economische groei hoger dan de trend → Hoogconjunctuur → Leidt
tot inflatie
● Is de economische groei lager dan de trend → Laagconjunctuur → Leidt
tot werkloosheid
De vraagzijde
● De volgende groepen hebben vraag naar producten en diensten in de economie:
○ Consumenten
○ Producenten
○ Overheid
○ Buitenland
● Samen noemen we dit de effectieve vraag: Y = C + I + O + E - M
De aanbodzijde
● De oorzaak van een crisis kan ook bij de aanbodzijde liggen. Er zijn dan problemen
met het productieproces of de productiekosten, bv door te hoge lonen. Als er door
, veranderingen in de aanbodzijde van de economie werkloosheid ontstaan, noemen
we dat structurele werkloosheid
Werkloosheid
● Indien de werkloosheid veroorzaakt wordt door te lage bestedingen, spreken we
van conjuncturele werkloosheid
● In alle andere gevallen spreken we van structurele werkloosheid
Hoofdstuk 2; Klassieken en Keynes
Werkloosheid
● Het grootste gevaar van een dalende economie (recessie) is het ontstaan van
(conjuncturele) werkloosheid
● Dus door te weinig bestedingen → minder vraag → minder productie →
minder werkgelegenheid → hogere werkloosheid
● De beroepsgeschikte bevolking is iedereen die volgens geldende regels de juiste
leeftijd heeft om te kunnen werken. In dit geval iedereen tussen 15 en 66
● De beroepsbevolking is iedereen uit de beroepsgeschikte bevolking die kan en wil
werken en daarvoor direct beschikbaar is
● Van de beroepsbevolking is het grootste deel werkzaam. Dit kan in loondienst maar
ook zelfstandig
● Een deel van de beroepsbevolking is het (nog) niet gelukt om een baan te vinden.
Dit is de groep werklozen. De werkloosheid wordt meestal als percentage van de
beroepsbevolking uitgerekend:
werkloosheid ∈ personen
○ ×100%
beroepsbevolking
Twee theorieën
● Hoe kunnen we het beste de conjuncturele werkloosheid bestrijden? Hiervoor zijn 2
theorieën:
○ Klassieke theorie → loonkosten omlaag
○ Keynesiaanse theorie → De lonen juist verhogen
Klassieken
● De klassieken hadden een groot vertrouwen in een zelfregelende natuurlijke orde
● Adam Smith schreef het eerste economische handboek: ‘The wealth of nations’.
● Deze school baseerde zich vooral op de vraag en aanbod analyse in de economie als
geheel. De groei van de economie was volgens hen verklaarbaar uit de groei van
kapitaal en het arbeidsaanbod
● Volgens de Klassieken werkt het prijsmechanisme ook op de arbeidsmarkt. Als er
werkloosheid is, zullen de lonen dalen
● Door lagere loonkosten wordt het voor bedrijven aantrekkelijker werknemers aan te
nemen
● Bij een krappe arbeidsmarkt zullen de lonen stijgen waardoor de vraag afneemt
Hoofdstuk 1; Conjunctuur en structuur
Het BBP
● We kijken in de economie vaak naar het bruto binnenlands product (BBP)
● BBP = alle in een land geproduceerde goederen en diensten
● BBP wordt ook wel het nationaal inkomen genoemd (Y)
Conjunctuur en structuur
De economische conjunctuur
● De groei van de economie van een land vertoont positieve of negatieve groei. Altijd
ten opzichte van het vorig kwartaal of het voorgaande jaar
● Het gaat om de reële groei, oftewel gecorrigeerd met de inflatie
● De reële groei komt overeen met de volumegroei, dit is de groei van het
geproduceerde aantal stuks
De conjunctuurschommelingen
● Trendmatige groei = De gemiddelde groei van de economie over de afgelopen 10
jaar
● Is de economische groei hoger dan de trend → Hoogconjunctuur → Leidt
tot inflatie
● Is de economische groei lager dan de trend → Laagconjunctuur → Leidt
tot werkloosheid
De vraagzijde
● De volgende groepen hebben vraag naar producten en diensten in de economie:
○ Consumenten
○ Producenten
○ Overheid
○ Buitenland
● Samen noemen we dit de effectieve vraag: Y = C + I + O + E - M
De aanbodzijde
● De oorzaak van een crisis kan ook bij de aanbodzijde liggen. Er zijn dan problemen
met het productieproces of de productiekosten, bv door te hoge lonen. Als er door
, veranderingen in de aanbodzijde van de economie werkloosheid ontstaan, noemen
we dat structurele werkloosheid
Werkloosheid
● Indien de werkloosheid veroorzaakt wordt door te lage bestedingen, spreken we
van conjuncturele werkloosheid
● In alle andere gevallen spreken we van structurele werkloosheid
Hoofdstuk 2; Klassieken en Keynes
Werkloosheid
● Het grootste gevaar van een dalende economie (recessie) is het ontstaan van
(conjuncturele) werkloosheid
● Dus door te weinig bestedingen → minder vraag → minder productie →
minder werkgelegenheid → hogere werkloosheid
● De beroepsgeschikte bevolking is iedereen die volgens geldende regels de juiste
leeftijd heeft om te kunnen werken. In dit geval iedereen tussen 15 en 66
● De beroepsbevolking is iedereen uit de beroepsgeschikte bevolking die kan en wil
werken en daarvoor direct beschikbaar is
● Van de beroepsbevolking is het grootste deel werkzaam. Dit kan in loondienst maar
ook zelfstandig
● Een deel van de beroepsbevolking is het (nog) niet gelukt om een baan te vinden.
Dit is de groep werklozen. De werkloosheid wordt meestal als percentage van de
beroepsbevolking uitgerekend:
werkloosheid ∈ personen
○ ×100%
beroepsbevolking
Twee theorieën
● Hoe kunnen we het beste de conjuncturele werkloosheid bestrijden? Hiervoor zijn 2
theorieën:
○ Klassieke theorie → loonkosten omlaag
○ Keynesiaanse theorie → De lonen juist verhogen
Klassieken
● De klassieken hadden een groot vertrouwen in een zelfregelende natuurlijke orde
● Adam Smith schreef het eerste economische handboek: ‘The wealth of nations’.
● Deze school baseerde zich vooral op de vraag en aanbod analyse in de economie als
geheel. De groei van de economie was volgens hen verklaarbaar uit de groei van
kapitaal en het arbeidsaanbod
● Volgens de Klassieken werkt het prijsmechanisme ook op de arbeidsmarkt. Als er
werkloosheid is, zullen de lonen dalen
● Door lagere loonkosten wordt het voor bedrijven aantrekkelijker werknemers aan te
nemen
● Bij een krappe arbeidsmarkt zullen de lonen stijgen waardoor de vraag afneemt