Wond:
Pathologische toestand waarbij weefsel onderling van elkaar gescheiden of
vernietigd zijn, veroorzaakt door een trauma (chirurgisch, mechanisch of thermisch
en pathologisch).
Wondgenezing:
Inflammatiefase (ontstekingsverschijnselen).
Proliferatiefase (wondbed groeit van binnenuit dicht naar boven toe).
Remodelleringsfase (bindweefsel kan littekenweefsel maken en huid wordt soepel).
Primaire en secundaire wondgenezing:
Ongestoorde wondgenezing.
Gestoorde wondgenezing.
Diepte van de wond.
Belemmerende en bevorderende factoren:
Circulatiestoornissen. Vochtig wondmilieu.
Diabetes Mellitus. Occlusie (sluit de wond af).
Ontstekingsremmers/cytostatica.
Gestoorde immuniteit.
Algehele infectie.
Malnutritie (slechte voedingstoestand).
Onjuiste behandeling van de wond.
TIME:
Tissue management.
Inflammation and infection control.
Moisture balance.
Epithelial (edge) advancement.
Wonden:
Acute wonden: bijtwonden, snijwonden, schaafwonden, steekwonden, skintears (lap
dat van de huid loskomt), scheurwond en brandwonden.
Chronische wond: decubitus, ulcus cruris, secundaire wondgenezing.
Rode wond:
Doel is om de wond te beschermen.
Diepe wonden.
Oppervlakkige wonden (schaafwond).
Gele wond:
Doel van de wond is reinigen.
Diepe wonden.
Oppervlakkige wonden met veel exsudaat (veel vocht).