Uitwerking opdrachten en toelichting artikelen week 2
Opdracht 1:
Salih werkt 2/3 maanden zonder schriftelijke aovk. Wel werkt zij elke week, en krijgt zij ook
netjes wekelijks uitbetaald (contant). Paul geeft aan dat Salih niet langer meer voor hem kan
werken, en dat omdat zij mondeling een afspraak gemaakt hebben er geen sprake is van een
aovk.
Hier gaat het dus over de vraag: is er wel of geen arbeidsovereenkomst tussen Salih en Paul?
De definitie van een arbeidsovereenkomst staat in artikel 610 van boek 7 van het Burgerlijk
Wetboek. Daarnaast staat in artikel 610a van boek 7 BW een rechtsvermoeden beschreven,
voor als er tussen partijen discussie ontstaat over het bestaan van een arbeidsovereenkomst.
Dat is hier nu van toepassing.
Art. 7:610a BW stelt dat wanneer een werknemer gedurende drie opeenvolgende maanden
werkt (dat kan wekelijks of ten minste 20 uur per maand) in ruil voor een beloning, er wordt
vermoed dat de werknemer deze arbeid verricht krachtens een arbeidsovereenkomst.
Nu heeft Salih inderdaad drie opeenvolgende maanden (namelijk juli-augustus-september
2018) voor Paul gewerkt. Ook komt uit de casus naar voren dat zij dat werk wekelijks
verricht, en daar ook een (wekelijks uitbetaald) loon voor ontvangt. Salih voldoet dus aan de
voorwaarden die in art. 7:610a BW worden genoemd, en dus is er aan de hand van dit artikel
sprake van een vermoeden dat er arbeid verricht is door Salih aan de hand van een
arbeidsovereenkomst. Nu is het wel zo dat dit artikel in het voordeel spreekt van de
werknemer, en dat de werkgever met tegenbewijs moet komen om te bewijzen dat er géén
sprake is van een arbeidsovereenkomst.
Opdracht 2:
De dubbele redelijkheidstoets houdt volgens de gelezen jurisprudentie in dat bij een voorstel
voor het wijzigen van de arbeidsvoorwaarden rekening gehouden moet worden met het
zogenaamde ‘goed werknemerschap’ en ‘goed werkgeverschap’. Deze termen staan
vastgesteld in art. 7:611 BW.
Omdat deze termen als vaag worden aanschouwd, zal de rechter bij elke casus deze termen
moeten concretiseren in jurisprudentie.
Uit de jurisprudentie blijkt dat bij een voorstel voor het wijzigen van de arbeidsvoorwaarden
rekening gehouden moet worden met de redelijkheid van het voorstel van de werkgever (HR
Van der Lely/Hoffman). Ook moet rekening gehouden worden met de redelijkheid van de
werknemer ten aanzien van zijn weigering van het voorstel (HR Stoof/Mammoet)
Zo is er dus sprake van een ‘dubbele’ redelijkheidstoets: is het voorstel redelijk, en zo ja, is
het redelijk als de werknemer dit voorstel afwijst?
Opdracht 3.1:
In artikel 14 van deze modelarbeidsovereenkomst staat het concurrentiebeding opgesteld. Dit
beding houdt kort gezegd in dat een werknemer niet binnen een bepaalde periode mag werken
voor een concurrent of onderneming uit dezelfde sector van zijn huidige werkgever. Dit
beding is opgenomen in art. 7:653 BW.
Opdracht 1:
Salih werkt 2/3 maanden zonder schriftelijke aovk. Wel werkt zij elke week, en krijgt zij ook
netjes wekelijks uitbetaald (contant). Paul geeft aan dat Salih niet langer meer voor hem kan
werken, en dat omdat zij mondeling een afspraak gemaakt hebben er geen sprake is van een
aovk.
Hier gaat het dus over de vraag: is er wel of geen arbeidsovereenkomst tussen Salih en Paul?
De definitie van een arbeidsovereenkomst staat in artikel 610 van boek 7 van het Burgerlijk
Wetboek. Daarnaast staat in artikel 610a van boek 7 BW een rechtsvermoeden beschreven,
voor als er tussen partijen discussie ontstaat over het bestaan van een arbeidsovereenkomst.
Dat is hier nu van toepassing.
Art. 7:610a BW stelt dat wanneer een werknemer gedurende drie opeenvolgende maanden
werkt (dat kan wekelijks of ten minste 20 uur per maand) in ruil voor een beloning, er wordt
vermoed dat de werknemer deze arbeid verricht krachtens een arbeidsovereenkomst.
Nu heeft Salih inderdaad drie opeenvolgende maanden (namelijk juli-augustus-september
2018) voor Paul gewerkt. Ook komt uit de casus naar voren dat zij dat werk wekelijks
verricht, en daar ook een (wekelijks uitbetaald) loon voor ontvangt. Salih voldoet dus aan de
voorwaarden die in art. 7:610a BW worden genoemd, en dus is er aan de hand van dit artikel
sprake van een vermoeden dat er arbeid verricht is door Salih aan de hand van een
arbeidsovereenkomst. Nu is het wel zo dat dit artikel in het voordeel spreekt van de
werknemer, en dat de werkgever met tegenbewijs moet komen om te bewijzen dat er géén
sprake is van een arbeidsovereenkomst.
Opdracht 2:
De dubbele redelijkheidstoets houdt volgens de gelezen jurisprudentie in dat bij een voorstel
voor het wijzigen van de arbeidsvoorwaarden rekening gehouden moet worden met het
zogenaamde ‘goed werknemerschap’ en ‘goed werkgeverschap’. Deze termen staan
vastgesteld in art. 7:611 BW.
Omdat deze termen als vaag worden aanschouwd, zal de rechter bij elke casus deze termen
moeten concretiseren in jurisprudentie.
Uit de jurisprudentie blijkt dat bij een voorstel voor het wijzigen van de arbeidsvoorwaarden
rekening gehouden moet worden met de redelijkheid van het voorstel van de werkgever (HR
Van der Lely/Hoffman). Ook moet rekening gehouden worden met de redelijkheid van de
werknemer ten aanzien van zijn weigering van het voorstel (HR Stoof/Mammoet)
Zo is er dus sprake van een ‘dubbele’ redelijkheidstoets: is het voorstel redelijk, en zo ja, is
het redelijk als de werknemer dit voorstel afwijst?
Opdracht 3.1:
In artikel 14 van deze modelarbeidsovereenkomst staat het concurrentiebeding opgesteld. Dit
beding houdt kort gezegd in dat een werknemer niet binnen een bepaalde periode mag werken
voor een concurrent of onderneming uit dezelfde sector van zijn huidige werkgever. Dit
beding is opgenomen in art. 7:653 BW.
