BELASTINGRECHT 2021
WEEK 3 BOX 3, BRONBEGRIP, ONDERNEMER, TOTAALWINST,
JAARWINST
Literatuur: Hoorcollege
Wettenbundel 2021
OPGAVE 3.1 VERMOGENSRENDEMENTSHEFFING
De alleenstaande heer Jansen heeft een bijzondere oldtimer waarvan er nog
maar vijf bestaan over de hele wereld. Hij gebruikt deze auto niet om in te
rijden. Het is vooral zijn grote hobby om aan de auto te sleutelen en het is
tevens een mooie belegging. De auto heeft op 1 januari een waarde van €
80.000. Op 31 december is de waarde van zijn oldtimer gestegen tot € 90.000
doordat een vergelijkbare auto door de desbetreffende eigenaar in de prak is
gereden. Hierdoor is de auto van Jansen nog meer bijzonder.
A. Is de heer Janssen inkomstenbelasting verschuldigd over zijn oldtimer en
zo ja, hoeveel? Zo nee, waarom niet?
Box III - sparen en beleggen
1. Art. 5.1 IB, belastbaar inkomen uit sparen en beleggen is het voordeel uit
sparen en beleggen - de PGA.
2. Art. 5.3 Wet IB voor de rendementsgrondslag
a. Lid 1, de waarde van de bezittingen verminderd met de waarde
van de schulden
i. Art. 5.3 lid 2
3. Art. 5.19 Wet IB, waarde
4. Art. 5.5 Wet IB, heffingsvrije vermogen
5. Tarief, art. 5.2 Wet IB
6. PGA
7. Art. 2.13 Wet IB
Stel dat de heer Jansen op 1 januari ook nog een schuld zou hebben met een
waarde van € 200.000 Op 31 december bedraagt die schuld nog € 160.000.
B. Wat zou hiervan het gevolg zijn voor de heffing in box 3? Motiveer uw
antwoord.
Stel dat de heer Jansen op 1 januari 3% van de aandelen in een BV zou
bezitten. De WEV van het aandelenpakket is € 50.000. In mei dit jaar gaat de
BV over tot het uitkeren van een dividend van € 750 aan Janssen. Van dit
geld koopt hij een mooie digitale spiegelreflexcamera, daarna is het geld op.
Op 31 december dit jaar is de waarde van zijn aandelen in de BV gedaald tot
€ 20.000.
C. Wat zou hiervan het gevolg zijn voor de heffing in box 3? Motiveer uw
antwoord.
OPGAVE 3.2 BRONNENTHEORIE EN BRONBEGRIP
WEEK 3 BOX 3, BRONBEGRIP, ONDERNEMER, TOTAALWINST,
JAARWINST
Literatuur: Hoorcollege
Wettenbundel 2021
OPGAVE 3.1 VERMOGENSRENDEMENTSHEFFING
De alleenstaande heer Jansen heeft een bijzondere oldtimer waarvan er nog
maar vijf bestaan over de hele wereld. Hij gebruikt deze auto niet om in te
rijden. Het is vooral zijn grote hobby om aan de auto te sleutelen en het is
tevens een mooie belegging. De auto heeft op 1 januari een waarde van €
80.000. Op 31 december is de waarde van zijn oldtimer gestegen tot € 90.000
doordat een vergelijkbare auto door de desbetreffende eigenaar in de prak is
gereden. Hierdoor is de auto van Jansen nog meer bijzonder.
A. Is de heer Janssen inkomstenbelasting verschuldigd over zijn oldtimer en
zo ja, hoeveel? Zo nee, waarom niet?
Box III - sparen en beleggen
1. Art. 5.1 IB, belastbaar inkomen uit sparen en beleggen is het voordeel uit
sparen en beleggen - de PGA.
2. Art. 5.3 Wet IB voor de rendementsgrondslag
a. Lid 1, de waarde van de bezittingen verminderd met de waarde
van de schulden
i. Art. 5.3 lid 2
3. Art. 5.19 Wet IB, waarde
4. Art. 5.5 Wet IB, heffingsvrije vermogen
5. Tarief, art. 5.2 Wet IB
6. PGA
7. Art. 2.13 Wet IB
Stel dat de heer Jansen op 1 januari ook nog een schuld zou hebben met een
waarde van € 200.000 Op 31 december bedraagt die schuld nog € 160.000.
B. Wat zou hiervan het gevolg zijn voor de heffing in box 3? Motiveer uw
antwoord.
Stel dat de heer Jansen op 1 januari 3% van de aandelen in een BV zou
bezitten. De WEV van het aandelenpakket is € 50.000. In mei dit jaar gaat de
BV over tot het uitkeren van een dividend van € 750 aan Janssen. Van dit
geld koopt hij een mooie digitale spiegelreflexcamera, daarna is het geld op.
Op 31 december dit jaar is de waarde van zijn aandelen in de BV gedaald tot
€ 20.000.
C. Wat zou hiervan het gevolg zijn voor de heffing in box 3? Motiveer uw
antwoord.
OPGAVE 3.2 BRONNENTHEORIE EN BRONBEGRIP