Prokaryoot vs eukaryoot.............................................................................................................2
De student kan op basis van de verschillen tussen de cel opbouw van eukaryoten en
prokaryoten aangrijpingspunten voor antimicrobiële middelden benoemen..........................3
Eukaryote celorganellen..............................................................................................................4
• De student kan het belang van de compartimentalisatie van de cel uitleggen.......................4
De student kan de connectie tussen het ER en Golgi beschrijven en de rol...........................6
van vesikels hierin beschrijven...............................................................................................6
Ribosomen en intracellulair transport Intracellulair transport is de beweging van blaasjes en
stoffen binnen een cel..................................................................................................................7
De student kan de rol van ribosomen benoemen....................................................................7
De student kan de benodigdheden voor translatie benoemen.................................................7
Benodigdheden translatie 1. de instructies van het mRNA (5’ / 3’) 2. Een vertalen:
ribosoom (rRNA+ribosomale eiwitten) 3. Vertaalsleutel: tRNA met aminozuur..................7
UTR (untranslated region) en exonen.....................................................................................7
De student kan de werking van het ribosoom uitleggen.........................................................9
• In het ribosoom komen het mRNA en het passende tRNA bij elkaar..................................9
• In translatie wordt eigenlijk de 4 lettercodes (AT~CG) vertaalt naar 1vd 20
aminozuurketen.......................................................................................................................9
De student kan het belang van juiste eiwit lokalisering beredeneren.....................................9
De student kan uitleggen hoe een eiwit in het ER-lumen terecht komt..................................9
De eiwitten die terecht moeten komen in het ER hebben een zogenoemd N-terminaal ER
lokalisatie-signaal. Eiwitten die door ribosomen worden getransleerd op het ruwe ER
membraan bevatten dit signaal................................................................................................9
De student kan de rol van eiwit glycosilatie benoemen........................................................10
Als het eiwit eenmaal in het ER terechtkomt wordt het vaak geglycoliseerd.......................10
De student kan uitleggen hoe een eiwit via het ER in andere organellen, het celmembraan
of buiten de cel terecht komt.................................................................................................11
Cytoskelet..................................................................................................................................12
Membraanopbouw....................................................................................................................15
Transmembraantransport..........................................................................................................18
Metabolisme (stofwisseling).....................................................................................................20
Antimicrobiële middelen...........................................................................................................26
De student kan het verband beschrijven tussen het werkingsmechanisme van een
antimicrobieel middel en zijn specificiteit voor een bepaal micro-organisme.....................26
,Prokaryoot vs eukaryoot
Endosymbiose theorie:
- Een Prokaryote cel (wss archea) heeft een bacterie opgenomen
- Deze bacterie (endosymbiont) is geëvalueerd tot een organel dat is alle eukaryotische
cellen voorkomtL het mitochondrium.
- Opname van autotrofe bacteriën is geleid tot evolutie van plastiden zoals:
choloroplasten.
- Omdat mitochondriën en chloroplasen allebei prokaryoten oorsprong hebben zijn ze
qua opbouw gelijk aan prokaryoten
o Evengroot
o Vergelijkbaar circulair DNA
o Bevat ook DNA
2
, DNA
EUKARYOTEN PROKARYOTEN
Dubbelstrengs Dubbelstrengs
Lineair Circulair
Omgeven door histonen Sommige archaea omgeven met histonen
Meer chromosomen 1 chromosoom
Hebben plasmide
Zelf replicerend DNA
Exonen en intronen Paar exonen in archeae
De student kan op basis van de verschillen tussen de cel opbouw
van eukaryoten en prokaryoten aangrijpingspunten voor
antimicrobiële middelden benoemen
5 aangrijpingspunten van antimicrobiële middelen
- Remming DNA/RNA synthese
- Remming eiwitsynthese
- Remming celwandsynthese
- Remming metabolisme
- Beschadiging celmembraan
3