Hoofdstuk 11: Planten, de basis van het leven
Onderverdeling:
- Wieren/algen
o In of om het water
o Eencellig of eenvoudige meercelligen
o Geen echte verdeling in wortels, stengels en bladeren
- Mossen
o Landplanten
o Gebonden aan vochtige milieus
o Niet groot door slecht ontwikkeld transportsysteem
- Varens
o Goed ontwikkeld transportsysteem met veel stevigheid
- Zaadplanten
o Goed ontwikkeld transportsysteem
o Voortplanting door zaden en vruchten die door de bloemen geproduceerd worden
o Ook wel bloemplanten
Bedektzadigen: zaden bedekt met een beschermende laag
Eenzaadlobbigen: zaden hebben één zaadlob
Tweezaadlobbigen: zaad is in tweeën te delen
Naaktzadigen (ook wel coniferen): geen gesloten beschermlaag
o Kunnen groeien tot bomen
3 soorten organen:
- Wortel(s)
o Uitlopers en wortelstokken
o Opslagplaats (wortelknollen)
o Onder de grond
o Gene bladgroen
- Stengel(s)
o Bestaan uit knopen, leden en knoppen
o Uitlopers en wortelstokken
o Opslagplaats voor reservevoedsel (knollen en bollen)
- Bladeren
Voorplantingsorganen: de bloemen van een zaadplant
- Bedektzadigen: opgebouwd uit een kelk met kelkbladeren
o Bevat een kroon met kroonbladeren
o Bloemdek: geen aparte kelk en kroon
o Vrouwelijk geslachtsorgaan: stamper
Bestaat uit stempel, stijl en het vruchtbeginsel
In het vruchtbeginsel zitten één of meerdere zaadbeginsels (zaadknoppen)
met een eicel
Na de bevruchting ontwikkelt er een zaad dat groeit tot een vrucht
o Mannelijk geslachtsorgaan: meeldraden (rondom de stamper)
Bestaan uit een helmknop, bestaand uit twee helmhokjes en een helmdraad
In de helmhokjes ontwikkelen zich stuifmeelkorrels (=pollen)
o Bestuiving: stuifmeel komt op de stempel en er ontstaan een kiem(plantje)
Onderverdeling:
- Wieren/algen
o In of om het water
o Eencellig of eenvoudige meercelligen
o Geen echte verdeling in wortels, stengels en bladeren
- Mossen
o Landplanten
o Gebonden aan vochtige milieus
o Niet groot door slecht ontwikkeld transportsysteem
- Varens
o Goed ontwikkeld transportsysteem met veel stevigheid
- Zaadplanten
o Goed ontwikkeld transportsysteem
o Voortplanting door zaden en vruchten die door de bloemen geproduceerd worden
o Ook wel bloemplanten
Bedektzadigen: zaden bedekt met een beschermende laag
Eenzaadlobbigen: zaden hebben één zaadlob
Tweezaadlobbigen: zaad is in tweeën te delen
Naaktzadigen (ook wel coniferen): geen gesloten beschermlaag
o Kunnen groeien tot bomen
3 soorten organen:
- Wortel(s)
o Uitlopers en wortelstokken
o Opslagplaats (wortelknollen)
o Onder de grond
o Gene bladgroen
- Stengel(s)
o Bestaan uit knopen, leden en knoppen
o Uitlopers en wortelstokken
o Opslagplaats voor reservevoedsel (knollen en bollen)
- Bladeren
Voorplantingsorganen: de bloemen van een zaadplant
- Bedektzadigen: opgebouwd uit een kelk met kelkbladeren
o Bevat een kroon met kroonbladeren
o Bloemdek: geen aparte kelk en kroon
o Vrouwelijk geslachtsorgaan: stamper
Bestaat uit stempel, stijl en het vruchtbeginsel
In het vruchtbeginsel zitten één of meerdere zaadbeginsels (zaadknoppen)
met een eicel
Na de bevruchting ontwikkelt er een zaad dat groeit tot een vrucht
o Mannelijk geslachtsorgaan: meeldraden (rondom de stamper)
Bestaan uit een helmknop, bestaand uit twee helmhokjes en een helmdraad
In de helmhokjes ontwikkelen zich stuifmeelkorrels (=pollen)
o Bestuiving: stuifmeel komt op de stempel en er ontstaan een kiem(plantje)