GENETICA EN EVOLUTIE
HOOFDSTUK 11
PARAGRAAF 1
Bacteriële cellen hebben mechanismen nodig die aan de volgende twee criteria voldoen:
- Ze moeten omgevingscondities kunnen herkennen waarin ze de transcriptie van de relevante
genen moeten activeren of juist onderdrukken
- Ze moeten in staat zijn om de transcriptie van elk specifiek gen of groep genen, zoals een
schakelaar, aan of uit te zetten
De regulatie van transcriptie is vooral afhankelijk van twee types van eiwit-DNA interacties
Eén van deze eiwit-DNA interactie bepaalt waar de transcriptie begint
- Promotor = DNA segment dat deel uitmaakt van deze interactie
RNA polymerase = het eiwit (enzym) dat zich aan de promotor bindt
Eén van deze eiwit-DNA interactie beepaalt of de promotor-aangedreven transcriptie plaatsvindt of
niet
- Activators – regulerende eiwitten die kunnen binden bij de promotor die de transcriptie
vordert
- Repressors - regulerende eiwitten die kunnen binden bij de promotor die de transcriptie
remt
Operators – de plekken waar repressors kunnen binden
Positieve regulatie – regulatie waarbij de activator moet binden voordat er transcriptie kan
plaatsvinden – zorgt voor een stijging van de transcriptie – er is aanwezigheid van de activator nodig
Negatieve regulatie - regulatie waarbij de repressor NIET moet binden zodat er transcriptie kan
plaatsvinden – zorgt voor een stijging van de transcriptie – er is afwezigheid van de repressor nodig
activator
bindt –
transcriptie
verhoogt
repressor
bindt –
transcriptie
verlaagt
Deze
regulerende eiwitten en hun bindingsplaatsen vormen genetische schakelaars die de efficiënte
veranderingen in genexpressie regelen die optreden als reactie op omgevingsomstandigheden
Zowel activators als repressors moeten twee ‘staten’ hebben:
- Kunnen WEL binden aan DNA-target
- Kunnen NIET binden aan DNA-target
, Zowel activators als repressors hebben twee ‘kanten’:
- DNA-binding domain – kant die bindt aan het DNA
- Allosteric site – kant die interacteert met allosteric effectors
Zorgt ervoor dat het DNA-binding domain functioneel of juist niet-functioneel is
Een allosterische effector bindt zich op een zodanige manier aan de allosterische site van het
regulerende eiwit dat zijn activiteit verandert
ACTIVATOR:
Effector aanwezig DNA-binding
domain van het regulerende eiwit
wordt functioneel en bindt zich aan
het DNA – stijging transcriptie
REPRESSOR:
Effector aanwezig DNA-binding
domain van het regulerende eiwit
wordt niet-functioneel en komt los
van het DNA – stijging transcriptie
P – promotor
O – operator
ZYA –
eiwitcoderende
genen
De lac-operon regulatie bestaat uit:
- Eiwitcoderende genen
- Plekken op het DNA die targets zijn voor DNA-
bindende eiwitten – RNA polymerase +
regulerende eiwit
Het metabolisme van lactose heeft twee
enzymen nodig:
- Een permease dat lactose de cel in transporteert
(Y)
- b-galactosidase dat lactose in allolactose
verandert (Z)
Z,Y,A zijn structurele genen
HOOFDSTUK 11
PARAGRAAF 1
Bacteriële cellen hebben mechanismen nodig die aan de volgende twee criteria voldoen:
- Ze moeten omgevingscondities kunnen herkennen waarin ze de transcriptie van de relevante
genen moeten activeren of juist onderdrukken
- Ze moeten in staat zijn om de transcriptie van elk specifiek gen of groep genen, zoals een
schakelaar, aan of uit te zetten
De regulatie van transcriptie is vooral afhankelijk van twee types van eiwit-DNA interacties
Eén van deze eiwit-DNA interactie bepaalt waar de transcriptie begint
- Promotor = DNA segment dat deel uitmaakt van deze interactie
RNA polymerase = het eiwit (enzym) dat zich aan de promotor bindt
Eén van deze eiwit-DNA interactie beepaalt of de promotor-aangedreven transcriptie plaatsvindt of
niet
- Activators – regulerende eiwitten die kunnen binden bij de promotor die de transcriptie
vordert
- Repressors - regulerende eiwitten die kunnen binden bij de promotor die de transcriptie
remt
Operators – de plekken waar repressors kunnen binden
Positieve regulatie – regulatie waarbij de activator moet binden voordat er transcriptie kan
plaatsvinden – zorgt voor een stijging van de transcriptie – er is aanwezigheid van de activator nodig
Negatieve regulatie - regulatie waarbij de repressor NIET moet binden zodat er transcriptie kan
plaatsvinden – zorgt voor een stijging van de transcriptie – er is afwezigheid van de repressor nodig
activator
bindt –
transcriptie
verhoogt
repressor
bindt –
transcriptie
verlaagt
Deze
regulerende eiwitten en hun bindingsplaatsen vormen genetische schakelaars die de efficiënte
veranderingen in genexpressie regelen die optreden als reactie op omgevingsomstandigheden
Zowel activators als repressors moeten twee ‘staten’ hebben:
- Kunnen WEL binden aan DNA-target
- Kunnen NIET binden aan DNA-target
, Zowel activators als repressors hebben twee ‘kanten’:
- DNA-binding domain – kant die bindt aan het DNA
- Allosteric site – kant die interacteert met allosteric effectors
Zorgt ervoor dat het DNA-binding domain functioneel of juist niet-functioneel is
Een allosterische effector bindt zich op een zodanige manier aan de allosterische site van het
regulerende eiwit dat zijn activiteit verandert
ACTIVATOR:
Effector aanwezig DNA-binding
domain van het regulerende eiwit
wordt functioneel en bindt zich aan
het DNA – stijging transcriptie
REPRESSOR:
Effector aanwezig DNA-binding
domain van het regulerende eiwit
wordt niet-functioneel en komt los
van het DNA – stijging transcriptie
P – promotor
O – operator
ZYA –
eiwitcoderende
genen
De lac-operon regulatie bestaat uit:
- Eiwitcoderende genen
- Plekken op het DNA die targets zijn voor DNA-
bindende eiwitten – RNA polymerase +
regulerende eiwit
Het metabolisme van lactose heeft twee
enzymen nodig:
- Een permease dat lactose de cel in transporteert
(Y)
- b-galactosidase dat lactose in allolactose
verandert (Z)
Z,Y,A zijn structurele genen