Geschiedenis samenvatting
Hoofdstuk 3: De vroege Middeleeuwen
Kenmerkende Aspecten:
KA 9: De verspreiding van het christendom in geheel Europa.
KA 10: Het ontstaan en de verspreiding van de Islam.
KA 11: De vrijwel volledige vervanging in West-Europa van de agrarisch-urbane cultuur door
een zelfvoorzienende agrarische cultuur, georganiseerd via hofstelsel en horigheid.
KA 12: Het ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur.
Op het domein (§ 1)
De middeleeuwse samenleving bestond uit verschillende standen:
1ste stand: Geestelijkheid (werken voor de kerk).
de
2 stand: De adel (b.v. de koning Hoge adel of ridders lage adel).
de
3 stand: Horigen, boeren, stedelingen (mensen die geen rond bezitten).
De 3de stand bestond uit verschillende ‘categorieën’, elke ‘categorie’ was op zijn eigen
manier afhankelijk van de heer:
Vrije boeren: bewerken eigen land en hadden vrije beschikking over eigen persoon
en goederen. Verplichting: militaire steun aan de heer en moesten zelf zorgen voor
militaire uitrustingen.
Halfvrije horigen: bewerken eigen grond maar mochten de grond (landerijen) van de
heer niet verlaten om ergens anders te wonen. Verplichting: diensten verrichten.
Lijfeigenen: mensen zonder bezit, waren volledig in de macht van de heer.
Door de zware diensten die de vrije boeren moesten verrichten gebeurde het ook dat ze van
hun vrijheid afzagen en horigen werden.
Deze groepen waren verbonden aan de belangrijkste sociaaleconomische eenheid het
domein, ofwel het grondgebied van een heer.
Domeinstelsel of hofstelsel Het economische systeem uit de Middeleeuwen.
Een domein was opgedeeld in 3 delen:
1. Het vroonhof, beschermd door muren, dient voor het eigen gebruik van de heer en
bestond uit akkers waar de koning horigen en lijfeigenen liet werken. Diende ook als
bescherming van de bewoners in tijden van gevaar of oorlog.
2. Bestemd voor akkers van (vrije) boeren en horigen. Vrije boeren pachtten (huren)
grond van de heer. Horigen mochten grond voor zichzelf bewerken maar moesten op
het vroonhof herendiensten verrichten.
3. Woeste grond, zoals ongerepte natuur of bossen.
Voordeel van het domein verspreid gebied waardoor het veel verschillende producten
kon leveren.
Agrarisch- urbane samenleving
1
Hoofdstuk 3: De vroege Middeleeuwen
Kenmerkende Aspecten:
KA 9: De verspreiding van het christendom in geheel Europa.
KA 10: Het ontstaan en de verspreiding van de Islam.
KA 11: De vrijwel volledige vervanging in West-Europa van de agrarisch-urbane cultuur door
een zelfvoorzienende agrarische cultuur, georganiseerd via hofstelsel en horigheid.
KA 12: Het ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur.
Op het domein (§ 1)
De middeleeuwse samenleving bestond uit verschillende standen:
1ste stand: Geestelijkheid (werken voor de kerk).
de
2 stand: De adel (b.v. de koning Hoge adel of ridders lage adel).
de
3 stand: Horigen, boeren, stedelingen (mensen die geen rond bezitten).
De 3de stand bestond uit verschillende ‘categorieën’, elke ‘categorie’ was op zijn eigen
manier afhankelijk van de heer:
Vrije boeren: bewerken eigen land en hadden vrije beschikking over eigen persoon
en goederen. Verplichting: militaire steun aan de heer en moesten zelf zorgen voor
militaire uitrustingen.
Halfvrije horigen: bewerken eigen grond maar mochten de grond (landerijen) van de
heer niet verlaten om ergens anders te wonen. Verplichting: diensten verrichten.
Lijfeigenen: mensen zonder bezit, waren volledig in de macht van de heer.
Door de zware diensten die de vrije boeren moesten verrichten gebeurde het ook dat ze van
hun vrijheid afzagen en horigen werden.
Deze groepen waren verbonden aan de belangrijkste sociaaleconomische eenheid het
domein, ofwel het grondgebied van een heer.
Domeinstelsel of hofstelsel Het economische systeem uit de Middeleeuwen.
Een domein was opgedeeld in 3 delen:
1. Het vroonhof, beschermd door muren, dient voor het eigen gebruik van de heer en
bestond uit akkers waar de koning horigen en lijfeigenen liet werken. Diende ook als
bescherming van de bewoners in tijden van gevaar of oorlog.
2. Bestemd voor akkers van (vrije) boeren en horigen. Vrije boeren pachtten (huren)
grond van de heer. Horigen mochten grond voor zichzelf bewerken maar moesten op
het vroonhof herendiensten verrichten.
3. Woeste grond, zoals ongerepte natuur of bossen.
Voordeel van het domein verspreid gebied waardoor het veel verschillende producten
kon leveren.
Agrarisch- urbane samenleving
1