samenvatting economie 4 mavo H1

Er zijn veel factoren die meespelen bij het beïnvloeden van jouw koopgedrag. Noem 3 factoren die jouw koopgedrag kunnen beïnvloeden en leg dit uit aan de hand van een voorbeeld.

Antwoord: voorbeelden van goede antwoorden zijn: - je inkomen (als je inkomen stijgt kun je duurdere producten kopen) - je leeftijd (naar mate je leeftijd veranderd krijg je behoefte naar een anders soort producten) - de tijd waarin je leeft - je kennis van producten - commerciële beïnvloeding, (door reclames) - sociale beïnvloeding, (door vrienden/familie) - technologische ontwikkelingen (denk aan telefoons, computers enzovoort)

Gabriella houdt van shoppen, en gebruikt een groot deel van haar inkomen hiervoor. Hieronder staat een tabel die zij heeft bijgehouden om te zien wat de prijzen doen over een aantal jaren, daarbij heeft ze ook haar inkomen opgeschreven. Jaar: 2012 2013 2014 2015 Inkomen: € 1.550,- € 1.720,- € 1.605,€1.942,- Prijzen: €3,- € 3,20 € 4,05 € 5,10 Neem 2012 als basisjaar, in welk jaar is haar koopkracht ten opzichte van dit jaar het ‘’meeste’’ gestegen of het ‘’minst’’ gedaald?

Antwoord: je moet hiervoor de volgende formule gebruiken: Reële verandering in % = nominale verandering in % - inflatie in % stap 1. bereken de nominale verandering in % we doen nieuw-oud:oudx100 TIP: het oude getal is altijd het basis jaar 2013 = 1720 - 1550 : 1550 x 100 = 10,97 % 2014 = 1605 - 1550 : 1550 x 100 = 3,55% 2015 = 1942 - 1550 : 1550 x 100 = 1,84% stap 2 : bereken de inflatie in % we gebruiken weer nieuw - oud : oud x 100 2013: 3,20 - 3 : 3 x 100 = 6,67% 2014: 4,05 - 3 : 3 x 100 = 35% 2015: 5,10 - 3 : 3 x 100 = 70% stap 3: Reële verandering in % = nominale verandering in % - inflatie in % 2013: 10,97% - 6,67% = 4,3% 2014: 3,55% - 35% = -31,45% 2015: 1,84% - 70% = -68,16% haar koopkracht is dus in 2015 het minst gedaald

Nina en Rowan hebben beide een bijbaantje bij de lokale supermarkt. Ze werken allebei 12 uur per week en zijn allebei 22 jaar. Ze zijn allebei team-leider en hebben dus dezelfde functie. Toch verschillen hun inkomens. Leg uit hoe het kan dat hun inkomens verschillend zijn.

Antwoord: Een voorbeeld van een goed antwoord is: Dit kan komen door: - Scholing (de een kan een hoger opleidingsniveau hebben dan de ander) - Ervaring - Je prestaties

Maak de tekst kloppend en vul de juiste economische begrippen in. Als je inkomen meer stijgt dan de prijzen, neemt je koopkracht 1._____. Een prijsstijging van goederen en diensten heet 2_________. Als er in je inkomen rekening wordt gehouden met de inflatie heet dit 3.________ kies uit: 1. toe/ af 2. inflatie / deflatie 3. Nominaal inkomen /reëel inkomen

Antwoord: 1. toe 2. inflatie 3.reëel inkomen

situatie: Gerda begint haar eigen bloemen winkel. Ze wil zoveel mogelijk bloemen verkopen om zo een hoge winst te behalen. Ze gebruikt hiervoor de marketing mix. Noem alle aspecten van de marketing mix en leg deze uit door voor ieder aspect van de marketing mix een voorbeeld te geven wat Gerda kan doen om zoveel mogelijk te verkopen en winst te maken.

Antwoord: - Prijs Gerda kan een lagere prijs dan haar concurrenten hebben, zo is het aantrekkelijk om bloemen te kopen bij Gerda - Product Gerda kan concurreren op haar producten door een goede kwaliteit bloemen aan te bieden of om naast bloemen ook bloemen vasen aan te bieden. - Plaats Gerda kan haar winkel in een druk bezochte winkel straat vestigenom zo veel klanten te trekken. - Promotie Gerda kan haar winkel promoten om zo veel klanten te trekken. - Personeel Als Gerda minder personeel aanneemt hoeft ze minder loon kosten te betalen. - Presentatie Gerda kan haar bloemen mooi presenteren om zo meer bloemen te verkopen