2.0
Communiceren is met elkaar in contact treden
Communicatie is de info die wordt uitgewisseld tijden het contact.
2.1
Er zijn 2 soorten communicatie
★ Verbale communicatie: met woorden duidelijk maken wat je bedoelt.
★ Non-verbale communicatie: op een andere manier dan met woorden duidelijk
maken wat je bedoelt.
Manieren van non-verbale communicatie:
- gezichtsuitdrukking
- intonatie (stemhoogte)
- stemvolume
- spreektempo
- gebaren
- lichaamshouding
2.2
De communicatiekanalen zijn de zintuigen, via een communicatiekanaal komt de boodschap
bij de ontvanger.
★ Zender: geeft informatie
★ Boodschap: inhoud van de informatie
★ Ontvanger: persoon die de boodschap ontvangt
2.3
Storingen die het communicatieproces beïnvloeden worden een ruis genoemd.
★ Externe ruis: alle info die van buitenaf komt. ( sirenes bijvoorbeeld ).
★ Interne ruis: verstoring door iets in jezelf. ( diep nadenken bijvoorbeeld ).
3.0
Je kunt op verschillende manieren communiceren met iemand:
★ De intieme zone: er is weinig afstand
- tijdens het wassen en aankleden van een zorgvrager
★ De persoonlijke zone: op gespreksafstand
- het voeren van een vertrouwelijk gesprek
★ De sociale zone: grotere afstand & geen lichamelijk contact
- gesprek tussen specialist & verzorgende
★ De publieke zone: grote groepen
- toespraak van een politicus
, 4.0
Als mensen reageren op elkaars gedragen is er interactie, gedrag is alles wat iemand doet,
zegt of laat.
Gedrag heeft twee kenmerken:
★ Bedoeling: elk gedrag heeft een bedoeling
★ Complex: kan meerdere betekenissen hebben bijvoorbeeld als iemand huilt, je denkt
dat iemand pijn heeft maar deze persoon huilt van geluk.
5.1
Observeren is doelgericht en bewust waarnemen om bepaalde gegevens te krijgen.
Verschillende mensen kunnen een bepaald iets op verschillende manieren waarnemen, dit
wordt subjectief genoemd.
Objectief wil zeggen dat er geen twijfel is over hetgeen wat we zien
5.2
Je kunt erdoor zelfobservatie achter komen:
★ waarom je bepaalde beslissingen neemt
★ door welke situaties bij jou conflicten ontstaan
5.3
Tijdens het observeren speelt context altijd een rol.
Context = alles wat met een situatie te maken heeft. ( omgeving / sfeer ).
Hoofdfactoren die van invloed zijn bij observatie: van degene die geobserveerd wordt.
★ Uiterlijke kenmerken
★ Emoties
Factoren van degene die observeert:
★ Stemming: hoe voel je je op dat moment?
★ Motivatie: hoe vind je het om te observeren?
★ Vooroordelen
★ Leeftijd: je kijkt anders naar iemand met een andere leeftijd
★ Geslacht: vrouwen vallen vaak andere dingen op dan mannen
★ Opvoeding: de manier hoe je bent opgevoed bepaalt hoe je naar een ander kijkt
5.5
De interpretatie van iets is de betekenis die je geeft aan wat een ander tegen je zegt.
Interpreteren is het toekennen van een betekenis aan iemands gevoelens of gedachten op
grond van wat iemand zegt, doet of laat.
6.0
De manier waarop een zorgverlener contact maakt en contact onderhoudt, bepaald de
gevoelens van een zorgvrager.
Het is belangrijk dat het contact oprecht is en dat je je inleeft in de zorgvrager.
kennismaken is het opbouwen van een vertrouwensrelatie met een zorgvrager