Oefenvragen YRM:
1. Welke twee doelen bestaan er binnen de wetenschap en waar in het onderzoeksplan
zijn ze te vinden?
2. Welke soorten wetenschappelijk onderzoek zijn er?
3. Welke typen hypothesen zijn er en welke vorm van onderzoek hoort bij deze typen?
4. Leg het verband uit tussen onafhankelijke en afhankelijke variabelen.
5. Noem de 6 principes van wetenschappelijke integriteit en leg uit wat ze inhouden.
6. Noem de verschillende onderzoeksopzetten en leg uit wat ze inhouden (soorten,
tijdsduur, soort hypothese, kwalitatief of kwantitatief, steekproef, databron,
explorerend of toetsend, beschrijvend/verklarend of voorspellend, analytisch of
interpretatief, meetniveau.)
7. Noem de verschillende vormen van longitudinaal onderzoek en beschrijf de
verschillen ertussen.
8. Welke onderzoekscycli zijn er?
9. Wat betekent nomothetisch?
10. Wat betekent idiografisch?
11. Wat is het verschil tussen inductie en deductie?
12. Wat is het verschil tussen een mediator en een moderator?
13. Welke steekproefmethoden zijn er en noem bij elke een voorbeeld?
14. Leg uit wat onderdekking en overdekking is
15. welke vormen van non-respons zijn er en bij welk onderzoek doen ze zich voor?
16. Welke vormen van meetvaliditeit zijn er?
17. Welke vormen van interne validiteit zijn er?
18. Welke vormen van externe validiteit zijn er?
19. Wat is het verschil tussen toetsend en explorerend onderzoek? En waar in de
empirische cyclus bevinden ze zich?
20. Wat zijn de voorwaarden voor causaliteit?
21. Welke soorten meetniveau zijn er en noem voorbeelden.
22. Is een longitudinaal onderzoek kwalitatief of kwantitatief?
23. Welke typen case studie zijn er?
24. Wat is een testeffect?
25. wat is een confound en hoe kan je het oplossen?
26. Noem de kenmerken van de twee empirische benaderingen op.
27. Wat is reductionisme?
28. Wat is het verschil tussen onderzoeksopzet, onderzoeksplan en
onderzoeksontwerp?
29. Benoem de 5 stappen in het operationaliseringsproces.
30. Waar hoort een:
- beschrijvende vraagstelling bij?
- descriptieve vraagstelling bij?
- beschrijvend comparatieve vraagstelling bij?
- beschrijvende trendvraag bij?
- causale vraagstelling bij?
- verklarende vraagstelling bij?
- voorspellende vraagstelling bij?
- mediërende vraagstelling bij?
- modererende vraagstelling bij?
31. In een boomdiagram wordt een causaal verband weergegeven. juist of onjuist?
1. Welke twee doelen bestaan er binnen de wetenschap en waar in het onderzoeksplan
zijn ze te vinden?
2. Welke soorten wetenschappelijk onderzoek zijn er?
3. Welke typen hypothesen zijn er en welke vorm van onderzoek hoort bij deze typen?
4. Leg het verband uit tussen onafhankelijke en afhankelijke variabelen.
5. Noem de 6 principes van wetenschappelijke integriteit en leg uit wat ze inhouden.
6. Noem de verschillende onderzoeksopzetten en leg uit wat ze inhouden (soorten,
tijdsduur, soort hypothese, kwalitatief of kwantitatief, steekproef, databron,
explorerend of toetsend, beschrijvend/verklarend of voorspellend, analytisch of
interpretatief, meetniveau.)
7. Noem de verschillende vormen van longitudinaal onderzoek en beschrijf de
verschillen ertussen.
8. Welke onderzoekscycli zijn er?
9. Wat betekent nomothetisch?
10. Wat betekent idiografisch?
11. Wat is het verschil tussen inductie en deductie?
12. Wat is het verschil tussen een mediator en een moderator?
13. Welke steekproefmethoden zijn er en noem bij elke een voorbeeld?
14. Leg uit wat onderdekking en overdekking is
15. welke vormen van non-respons zijn er en bij welk onderzoek doen ze zich voor?
16. Welke vormen van meetvaliditeit zijn er?
17. Welke vormen van interne validiteit zijn er?
18. Welke vormen van externe validiteit zijn er?
19. Wat is het verschil tussen toetsend en explorerend onderzoek? En waar in de
empirische cyclus bevinden ze zich?
20. Wat zijn de voorwaarden voor causaliteit?
21. Welke soorten meetniveau zijn er en noem voorbeelden.
22. Is een longitudinaal onderzoek kwalitatief of kwantitatief?
23. Welke typen case studie zijn er?
24. Wat is een testeffect?
25. wat is een confound en hoe kan je het oplossen?
26. Noem de kenmerken van de twee empirische benaderingen op.
27. Wat is reductionisme?
28. Wat is het verschil tussen onderzoeksopzet, onderzoeksplan en
onderzoeksontwerp?
29. Benoem de 5 stappen in het operationaliseringsproces.
30. Waar hoort een:
- beschrijvende vraagstelling bij?
- descriptieve vraagstelling bij?
- beschrijvend comparatieve vraagstelling bij?
- beschrijvende trendvraag bij?
- causale vraagstelling bij?
- verklarende vraagstelling bij?
- voorspellende vraagstelling bij?
- mediërende vraagstelling bij?
- modererende vraagstelling bij?
31. In een boomdiagram wordt een causaal verband weergegeven. juist of onjuist?