Samenvatting interne communicatie

Interne communicatie
Week 1 Interne Communicatie
Internet is de hoofdzakelijke voorwaarde om een middel te kunnen gebruiken.
 Beleid = de manier je iets zou willen doen. Het plan hoe een organisatie dingen wil
uitvoeren.
- what should be going on VS what is going on (WSBGO vs WIGO)
- Als je een beleid zoekt, kun je op internet zoeken naar de visie en missie.
 Communicatiebeleid = huisstijlbeleid, doelgroep etc.
 Organisatiebeleid = hoe een organisatie te werk wil gaan om zijn doelstellingen te bereiken.
In een missie en visie.
 Ongeschreven beleid: heeft te maken met normen en waarden

Transmissiemodel – Shannon & Weaver
- Zender = iemand die een boodschap aanbiedt (ter beschikking stelt)
- (feitelijke) ontvanger = iemand die een
informatiebron heeft waargenomen en er zijn
betekenis aan heeft verleend
- Informatiebron = kan een gebeurtenis (E) of een
boodschap over een gebeurtenis (S/E”) zijn
- Gebeurtenis (E) = dat wat waargenomen wordt
en E” is de werkelijkheid zoals we die hebben
waargenomen (E”)
- Boodschap = uitdrukking van gedachten, ideeën, gevoelens van een zender in tekens en
symbolen en beschikbaar gesteld voor een ontvanger
- Mededeling = de intentie (bedoeling) van de zender zoals uitgedrukt in een boodschap

Communicatieproces: als er sprake is dat een zender een boodschap heeft aangeboden (ter
beschikking gesteld) aan een (potentiële) ontvanger. Wordt uitgedrukt door de verticale dimensie
(brand; studenten dienen rustig het lokaal uit te gaan). Tekens en symbolen.

Informatieproces: als een ontvanger een gebeurtenis heeft waargenomen OF als een ontvanger een
boodschap heeft waargenomen (betekenis heeft verleend). Wordt uitgedrukt door de horizontale
dimensie (iemand neemt een situatie waar, in plaats van dat je het van iemand anders als boodschap
doorkrijgt).

Interactiemodel – Gerbner (1956)
Communicatie is de transactie van een boodschap.
- Twee dimensies: iemand kijkt naar buiten en neemt iets waar,
maar een ander ziet er iets anders in. The event (E of E”) wordt
door iedereen anders waargenomen.
- E wat er is, E” wat mensen hebben waargenomen en SE de
boodschap over de gebeurtenis
- Communicatie is geen transmissie van de een naar de ander, maar
de interactie van boodschappen


1

, Openbare communicatie
Formele communicatie wordt gekenmerkt door:
 Georganiseerde distributie (maakt gebruik van gerede kanalen; massamedia, film, radio,
print, tv)
 Geïnstitutionaliseerd & professionele communicatoren (afzender is bekend)
 Maakt alleen gebruik van primaire bronnen = niet van horen zeggen, maar het is officieel
verklaard (en daarom min of meer officieel)
Informele communicatie is een combinatie van het tegengestelde (meestal massa media)

Typen boodschappen
 Taakinformatie: over het werk dat iemand doet – planning / werkinstructies / afspraken
 Beleidsinformatie: over plannen en ambities van de organisatie – 4 ogen principe/ doel
 Beheersinformatie: over de voortgang van de beleidsinformatie – na 2 weken moet 60% vd
voorraad verkocht zijn / functioneringsgesprekken / productiecijfers
 Sociale informatie: over personeels- en sociale zaken – procedures / scholing

Kanalen en boodschapdragers
 Het kenmerk van communicatiekanalen is dat ze er in de regel al liggen en dat je je eraan
kunt koppelen in de rol van zender en/of ontvanger
 Op boodschapdragers worden de tekens en symbolen afgebeeld en die dragers kunnen
beschreven worden naar vorm en inhoud
 Sommige boodschapdragers hebben kanaalaspecten in zich, zoals dagbladen, flyers,
sandwich-men (krantjesverkopers met zo’n bord)

Week 2 Verandering
Mogelijke verhoudingen formele- & informele communicatie
 Non-verhouding: onverschillig
 Oppositie: bestrijden elkaar (oorlogstijd)
 Alternatief: erkennen elkaar (bloggers)
 Verlengstuk: bestaan/zin van de een wordt ontleend aan de ander

Je moet kijken hoe het kanaal gebruikt wordt, print is niet per definitie formeel of informeel. Het
hangt van het karakter en de gebruiker af.

Gatekeeping = een sluiswachter laat toe wie erin mag (hij maakt een selectie, maar uiteindelijk
komen alle boten erin, ze mogen niemand tegenhouden).

Onderzoek richt zich op de kanalen en het gebruik (communicatie-
en/of informatieprocessen) dat van die kanalen gemaakt wordt.
- De controle over kanalen gebeurt door zogenoemde
gatekeepers. Zij hebben invloed op de selectie.

Psychologie van de gatekeeper:
 Cognitieve structuur: het kennen en weten
 Motivatie: waarden; behoeften & obstakels
 Conflict: selecteren betekent kiezen

Kanaalrol en/of codeerrol?
- Kanaalrol: iemand die iets van het ene kanaal naar het andere brengt


2