Hoofdstuk 3: de Franse Revolutie.
periode: 1700-1800 = 18e eeuw
tijd van de pruiken en revoluties
1789 begin Franse revolutie
H3.1 Frankrijk in de achttiende eeuw.
Frankrijk rond 1700
Absoluut vorst = koning heeft alleen de macht en beslist alles zelf.
Lodewijk XIV (14) (1643-1715) was ook een absoluut vorst hij bepaalde
alles zelf.
De opvolgers Lodewijk XV(15) en Lodewijk XVI(16) waren ook absoluut
vorst.
De Franse bevolking had weinig invloed. Frankrijk was al vanaf de
middeleeuwen een Standensamenleving.
, H3.2 Het ancien régime
Standensamenleving, je had er 3 standen:
1e stand > geestelijken taak bidden
2e stand > edelen moesten vechten in oorlog en koning
helpen met bestuur.
3e stand > burgers en de boeren
- Rijke burgers (kooplieden, rechters en bankiers.)
- ambachtslieden en winkeliers
- arme loonarbeiders en boeren
Voorrechten
De 1ste en 2de stand hadden voorrechten.
Die voorrechten noem je privileges.
Voorbeeld van privileges:
De 1ste en 2de stand hoefde geen belasting te betalen de 3de stand
moet wel betalen.
De 1st en de 2de stand kregen belangrijke banen in het bestuur.
De 3de stand had geen voorrechten
- De groep rijke burgers (bijvoorbeeld kooplieden) Ze betaalden
veel belasting maar mochten niet meepraten.
Boeren moesten gratis werken op het land van de edelman
Een arme man of een boer werd zwaarder gestraft.
1
periode: 1700-1800 = 18e eeuw
tijd van de pruiken en revoluties
1789 begin Franse revolutie
H3.1 Frankrijk in de achttiende eeuw.
Frankrijk rond 1700
Absoluut vorst = koning heeft alleen de macht en beslist alles zelf.
Lodewijk XIV (14) (1643-1715) was ook een absoluut vorst hij bepaalde
alles zelf.
De opvolgers Lodewijk XV(15) en Lodewijk XVI(16) waren ook absoluut
vorst.
De Franse bevolking had weinig invloed. Frankrijk was al vanaf de
middeleeuwen een Standensamenleving.
, H3.2 Het ancien régime
Standensamenleving, je had er 3 standen:
1e stand > geestelijken taak bidden
2e stand > edelen moesten vechten in oorlog en koning
helpen met bestuur.
3e stand > burgers en de boeren
- Rijke burgers (kooplieden, rechters en bankiers.)
- ambachtslieden en winkeliers
- arme loonarbeiders en boeren
Voorrechten
De 1ste en 2de stand hadden voorrechten.
Die voorrechten noem je privileges.
Voorbeeld van privileges:
De 1ste en 2de stand hoefde geen belasting te betalen de 3de stand
moet wel betalen.
De 1st en de 2de stand kregen belangrijke banen in het bestuur.
De 3de stand had geen voorrechten
- De groep rijke burgers (bijvoorbeeld kooplieden) Ze betaalden
veel belasting maar mochten niet meepraten.
Boeren moesten gratis werken op het land van de edelman
Een arme man of een boer werd zwaarder gestraft.
1