H1: sociologie, een eerste kennismaking
1.1: inleiding: niet iedereen leeft even lang
Wat is sociologie?
Hersenwetenschappen: belangrijk om de mens te sturen, beslissingen nemen
→ niet helemaal bewust
→ genotcentrum <-> pijncentrum: degene die het sterkste is, zal beslissing domineren
vb. impulsaankopen…
Karel de Gucht = probleem:
- pro individuele vrijheid
- als er geen vrije wil meer is → nog persoonlijke verantwoordelijkheid?
Persoon X geboren in middenklasse-familie in Vlaanderen
1. opleiding:
- 80% kans op hoogopgeleid als vader ook hoogopgeleid is
→ opleidingsniveaus doorgeven aan kinderen
2. werkloosheid:
- geboorteland bepaalt kans op het hebben van werk
- positie(migratie, ingezeten burgers…) bepaalt werkloosheid
3. gedrag:
- individuele mening hangt samen met land waarin je leeft
4. man-vrouwrelaties:
- sociale klasse hebben andere ideeën over man-vrouwrelaties
- land waarin je leeft bepaalt man-vrouwrelatie
vb. verschil zweden - VK
- hoe lager je diploma, hoe lager levensverwachting
vrije wil/hersencentra van persoon X:
omgeving → functioneren: interacties tussen mensen binnen menselijke omgevingen +
interactie met overheid, bedrijven … → invloed op wat mensen in hun leven meemaken
↑ opleidingsniveau → ↑ levenskansen:
1. ↑ opleidingsniveau → beter inschatten van problemen (eigen medische problemen) +
vorming van persoonlijkheid
2. ↑ opleidingsniveau → betere job → ↑ loon → wonen in betere buurten + uitgebreide
medische verzorging
3. ↑ opleidingsniveau → ↑ arbeidstevredenheid (meer initiatief mogen nemen → betere
ontwikkeling van persoonlijkheid (stress, problemen oplossen…))
Trucje: voorkomen van kenmerk vergelijken in tijd + ruimte + verschillende doelgroepen →
verschil observeerbaar? Dan heeft sociale omgeving een invloed op het tot stand komen van
kenmerk
sociologie: kijken naar wat er in ons hoofd gebeurt (vrije wil, hersenen, hormonen…), maar
ook kijkt ook naar hoe omgeving (positie, land…) impact heeft op ons
,De sociologische verbeelding
sociologische verbeelding: individuele gebeurtenissen plaatsen + verklaren vanuit geheel
van sociale relaties die zelf een specifieke historische oorsprong hebben
1. biografie van mensen
- levensloop van persoon
- verklaren waarom mensen dingen doen
- ondergaat invloed van sociale relaties waar we deel van uitmaken
(=samenleving)
vb. jeugdbeweging zitten
naar school gaan, studiekeuze
huishoudelijke taakverdeling (de huisman)
2. levensloop gelinkt aan sociale omgeving
vb1. ouders sturen je naar jeugdbeweging → ouders willen rust
vb2. bedrijven vragen hooggeschoolden
50-plussers vaak zonder werk → in die tijd was het niet vanzelfsprekend dat
iedereen ging verder studeren → lager diploma
vb3 (de huisman) gender-egalitaire samenleving: mannen en vrouwen zijn
gelijk
3. sociale omgeving = resultaat van historische ontwikkeling
- industrialisatie: iedereen moest hard werken → rijker/vrije tijd → opvulling van
vrije tijd = jeugdbeweging
- kennissamenleving
- modernisatie van samenleving (de huisman)
moraalfilosoof Jan Verplaetse
vrije wil: vermogen om zelf, oorzaakloos, te beslissen wat en hoe je doet
→ niet helemaal oorzaakloos: er zijn sociale + politieke oorzaken → uitkomsten
1.3.: van gedrag tot samenleving
1.3.1: gedrag
gedrag: actie of reactie van individu
- objectief/externe componenten: aspecten die door minstens 2 individuen (ego + alter)
worden waargenomen
- subjectieve/ interne component: gedrag door 1 individu (ego) waarneembaar.
- motivationele component: drijfveren van handelen die aanzetten tot gedrag
vb. seksuele lust, zucht naar controle…
- emotionele component: innerlijke gevoelens van angst, onrust, schaamte…
- cognitieve component: beelden die we ons vormen van werkelijkheid
- reflexieve component: beeld dat je van jezelf vormt
→ deze komen allemaal samen + overlappen
1.3.2: sociaal handelen
handelen: gedrag met een nadrukkelijke doelgerichtheid
,doelgericht → betekenis van handelen (mentale voorbereiding of projectie van voltooide
handeling)
sociaal handelen (Max Weber): actor houdt bij plannen van de handeling rekening met wat
anderen deden, doen of kunnen doen.
typologie van sociaal handelen:
- instrumenteel rationeel handelen: actoren willen doel bereiken binnen specifieke
handelingssituatie (= andere mensen/objecten).
Actor weegt af welke middelen best geschikt zijn om doel te bereiken (kosten baten)
- condities van handelen: andere mensen bepalen waaronder tot doelrealisatie
kan worden overgegaan
- faciliterend: middelen waarover actor beschikt om doel te realiseren
- waarderationeel handelen: bewust geloof staat centraal (ethisch, religieus,
esthetisch…)
- handeling is op zichzelf waardevol + NIET realiseren van doel (focus op
waarden)
- rationeel
- volgen van eisen die actor als bindend beschouwd
vb. volgen van religie, leiden door inherent plichtsgevoel, streven naar
schoonheid…
- affectief handelen: navolgen van gevoelens
- ongecontroleerde reactie op prikkels → betekenis van actie niet altijd
duidelijk
- NIET rationeel
- traditioneel handelen: handelen vanuit gewoonte
- herhaling van handelingen + verplicht karakter
- mensen in bepaalde richting duwen
- verleden is bepalend om toekomst vorm te geven
- bewust zijn van traditie + waarderen → waarderationeel handelen
vb. kerkelijk trouwen
reflexiviteit: kritisch nadenken over je handelingen + breekt lijn met verleden en heden
→ aanwezig bij waarderationeel en instrumenteel rationeel handelen
1.3.3: interactie
interactie: handeling van 1 persoon en reactie daarop door ander persoon
ontstaan: 2 of meer mensen hebben gedeelde of complementaire betekenis geven aan
elkaars handelen
→ ‘zinvol’ = realiseren van externe doelen, beleven van waarden, volgen van affecten…
motieven:
- opdat motieven: iemand doet iets opdat ze iets willen realiseren, extern doel
- omdat motieven: iemand doet iets omdat er al een reden, oorzaak… is
vb. persoon 1 steekt zijn hand uit opdat persoon 2 een teken van begroeting zou
geven. Persoon 2 steekt zijn hand ook uit omdat persoon 1 tot begroeting overging
, 1.3.4: vormen van interactie
1. conformiteit: interactie verloopt volgens de betekenis die beide partners aan interactie
vastknopen
- akkoord over wat in de interactiesituatie zal gebeuren
vb. kennisoverdracht tussen leerkracht en leerling
- akkoord over hoe die overdracht zal verlopen
vb. leerkracht geeft uitleg aan zwijgende leerling
↔ deviantie: 1 van interactiepartners houdt zich niet aan de al afgesproken regels
2. samenwerking: sociale eenheden samen een doel proberen te realiseren
→ minimum aan conformiteit bereiken
3. conflict: min. 2 partijen gaan niet akkoord over hoe interactie moet verlopen, waarbij ze
poging doen om interactie te laten verlopen volgens eigen wijze
vb. verdeling van schaarse middelen, macht, aanzien…
- - beschouwingen
- + bijdrage: opbouw, versterking van samenleving, ontwikkelen van nieuwe regels
= maatschappelijke bonus: maatschappij wakker schudden
- groepscohesie: gemeenschappelijke vijand brengt mensen dichter bij elkaar
- externe vijand → ↑ samenhorigheid + geen afwijking binnen groep tolereren
→ interacties zijn op basis van ruil: baten die individuelen in sociale verbanden ontvangen,
betekenen kosten voor de anderen (normaal in evenwicht, maar niet altijd)
interactie → gedrag
vb. moeder volgt dieet → risico op eetstoornis bij dochter verdubbelt
1.3.5: de stolling van interactie in cultuur en structuur
interactie → cultuur + structuur
vb. Big Brother
- dagelijkse interacties: kuisen, afwassen…
→ waarden
→ regels
→ groepscultuur: geheel van ideeën die mensen in groep ontwikkelen,
gedeelde betekenis die mensen aan handelingen en objecten uit omgeving geven →
waarden, normen…
structuren: ongelijke posities binnen een groep + vorm van interacties en relaties tussen die
posities
vb. studentenvereniging
→ ongelijke posities ontstaan (rang) → ontstaan sociale structuur
samenleving: gestolde sociale interactie (we creëren de samenleving zelf) → ontstaan
cultuur + structuur → werkt terug op mensen die het gecreëerd hebben + toekomstige
generaties
- sociale orde door stolling: cultuur + structuur wordt vastgelegd → regels, gewoontes
1.1: inleiding: niet iedereen leeft even lang
Wat is sociologie?
Hersenwetenschappen: belangrijk om de mens te sturen, beslissingen nemen
→ niet helemaal bewust
→ genotcentrum <-> pijncentrum: degene die het sterkste is, zal beslissing domineren
vb. impulsaankopen…
Karel de Gucht = probleem:
- pro individuele vrijheid
- als er geen vrije wil meer is → nog persoonlijke verantwoordelijkheid?
Persoon X geboren in middenklasse-familie in Vlaanderen
1. opleiding:
- 80% kans op hoogopgeleid als vader ook hoogopgeleid is
→ opleidingsniveaus doorgeven aan kinderen
2. werkloosheid:
- geboorteland bepaalt kans op het hebben van werk
- positie(migratie, ingezeten burgers…) bepaalt werkloosheid
3. gedrag:
- individuele mening hangt samen met land waarin je leeft
4. man-vrouwrelaties:
- sociale klasse hebben andere ideeën over man-vrouwrelaties
- land waarin je leeft bepaalt man-vrouwrelatie
vb. verschil zweden - VK
- hoe lager je diploma, hoe lager levensverwachting
vrije wil/hersencentra van persoon X:
omgeving → functioneren: interacties tussen mensen binnen menselijke omgevingen +
interactie met overheid, bedrijven … → invloed op wat mensen in hun leven meemaken
↑ opleidingsniveau → ↑ levenskansen:
1. ↑ opleidingsniveau → beter inschatten van problemen (eigen medische problemen) +
vorming van persoonlijkheid
2. ↑ opleidingsniveau → betere job → ↑ loon → wonen in betere buurten + uitgebreide
medische verzorging
3. ↑ opleidingsniveau → ↑ arbeidstevredenheid (meer initiatief mogen nemen → betere
ontwikkeling van persoonlijkheid (stress, problemen oplossen…))
Trucje: voorkomen van kenmerk vergelijken in tijd + ruimte + verschillende doelgroepen →
verschil observeerbaar? Dan heeft sociale omgeving een invloed op het tot stand komen van
kenmerk
sociologie: kijken naar wat er in ons hoofd gebeurt (vrije wil, hersenen, hormonen…), maar
ook kijkt ook naar hoe omgeving (positie, land…) impact heeft op ons
,De sociologische verbeelding
sociologische verbeelding: individuele gebeurtenissen plaatsen + verklaren vanuit geheel
van sociale relaties die zelf een specifieke historische oorsprong hebben
1. biografie van mensen
- levensloop van persoon
- verklaren waarom mensen dingen doen
- ondergaat invloed van sociale relaties waar we deel van uitmaken
(=samenleving)
vb. jeugdbeweging zitten
naar school gaan, studiekeuze
huishoudelijke taakverdeling (de huisman)
2. levensloop gelinkt aan sociale omgeving
vb1. ouders sturen je naar jeugdbeweging → ouders willen rust
vb2. bedrijven vragen hooggeschoolden
50-plussers vaak zonder werk → in die tijd was het niet vanzelfsprekend dat
iedereen ging verder studeren → lager diploma
vb3 (de huisman) gender-egalitaire samenleving: mannen en vrouwen zijn
gelijk
3. sociale omgeving = resultaat van historische ontwikkeling
- industrialisatie: iedereen moest hard werken → rijker/vrije tijd → opvulling van
vrije tijd = jeugdbeweging
- kennissamenleving
- modernisatie van samenleving (de huisman)
moraalfilosoof Jan Verplaetse
vrije wil: vermogen om zelf, oorzaakloos, te beslissen wat en hoe je doet
→ niet helemaal oorzaakloos: er zijn sociale + politieke oorzaken → uitkomsten
1.3.: van gedrag tot samenleving
1.3.1: gedrag
gedrag: actie of reactie van individu
- objectief/externe componenten: aspecten die door minstens 2 individuen (ego + alter)
worden waargenomen
- subjectieve/ interne component: gedrag door 1 individu (ego) waarneembaar.
- motivationele component: drijfveren van handelen die aanzetten tot gedrag
vb. seksuele lust, zucht naar controle…
- emotionele component: innerlijke gevoelens van angst, onrust, schaamte…
- cognitieve component: beelden die we ons vormen van werkelijkheid
- reflexieve component: beeld dat je van jezelf vormt
→ deze komen allemaal samen + overlappen
1.3.2: sociaal handelen
handelen: gedrag met een nadrukkelijke doelgerichtheid
,doelgericht → betekenis van handelen (mentale voorbereiding of projectie van voltooide
handeling)
sociaal handelen (Max Weber): actor houdt bij plannen van de handeling rekening met wat
anderen deden, doen of kunnen doen.
typologie van sociaal handelen:
- instrumenteel rationeel handelen: actoren willen doel bereiken binnen specifieke
handelingssituatie (= andere mensen/objecten).
Actor weegt af welke middelen best geschikt zijn om doel te bereiken (kosten baten)
- condities van handelen: andere mensen bepalen waaronder tot doelrealisatie
kan worden overgegaan
- faciliterend: middelen waarover actor beschikt om doel te realiseren
- waarderationeel handelen: bewust geloof staat centraal (ethisch, religieus,
esthetisch…)
- handeling is op zichzelf waardevol + NIET realiseren van doel (focus op
waarden)
- rationeel
- volgen van eisen die actor als bindend beschouwd
vb. volgen van religie, leiden door inherent plichtsgevoel, streven naar
schoonheid…
- affectief handelen: navolgen van gevoelens
- ongecontroleerde reactie op prikkels → betekenis van actie niet altijd
duidelijk
- NIET rationeel
- traditioneel handelen: handelen vanuit gewoonte
- herhaling van handelingen + verplicht karakter
- mensen in bepaalde richting duwen
- verleden is bepalend om toekomst vorm te geven
- bewust zijn van traditie + waarderen → waarderationeel handelen
vb. kerkelijk trouwen
reflexiviteit: kritisch nadenken over je handelingen + breekt lijn met verleden en heden
→ aanwezig bij waarderationeel en instrumenteel rationeel handelen
1.3.3: interactie
interactie: handeling van 1 persoon en reactie daarop door ander persoon
ontstaan: 2 of meer mensen hebben gedeelde of complementaire betekenis geven aan
elkaars handelen
→ ‘zinvol’ = realiseren van externe doelen, beleven van waarden, volgen van affecten…
motieven:
- opdat motieven: iemand doet iets opdat ze iets willen realiseren, extern doel
- omdat motieven: iemand doet iets omdat er al een reden, oorzaak… is
vb. persoon 1 steekt zijn hand uit opdat persoon 2 een teken van begroeting zou
geven. Persoon 2 steekt zijn hand ook uit omdat persoon 1 tot begroeting overging
, 1.3.4: vormen van interactie
1. conformiteit: interactie verloopt volgens de betekenis die beide partners aan interactie
vastknopen
- akkoord over wat in de interactiesituatie zal gebeuren
vb. kennisoverdracht tussen leerkracht en leerling
- akkoord over hoe die overdracht zal verlopen
vb. leerkracht geeft uitleg aan zwijgende leerling
↔ deviantie: 1 van interactiepartners houdt zich niet aan de al afgesproken regels
2. samenwerking: sociale eenheden samen een doel proberen te realiseren
→ minimum aan conformiteit bereiken
3. conflict: min. 2 partijen gaan niet akkoord over hoe interactie moet verlopen, waarbij ze
poging doen om interactie te laten verlopen volgens eigen wijze
vb. verdeling van schaarse middelen, macht, aanzien…
- - beschouwingen
- + bijdrage: opbouw, versterking van samenleving, ontwikkelen van nieuwe regels
= maatschappelijke bonus: maatschappij wakker schudden
- groepscohesie: gemeenschappelijke vijand brengt mensen dichter bij elkaar
- externe vijand → ↑ samenhorigheid + geen afwijking binnen groep tolereren
→ interacties zijn op basis van ruil: baten die individuelen in sociale verbanden ontvangen,
betekenen kosten voor de anderen (normaal in evenwicht, maar niet altijd)
interactie → gedrag
vb. moeder volgt dieet → risico op eetstoornis bij dochter verdubbelt
1.3.5: de stolling van interactie in cultuur en structuur
interactie → cultuur + structuur
vb. Big Brother
- dagelijkse interacties: kuisen, afwassen…
→ waarden
→ regels
→ groepscultuur: geheel van ideeën die mensen in groep ontwikkelen,
gedeelde betekenis die mensen aan handelingen en objecten uit omgeving geven →
waarden, normen…
structuren: ongelijke posities binnen een groep + vorm van interacties en relaties tussen die
posities
vb. studentenvereniging
→ ongelijke posities ontstaan (rang) → ontstaan sociale structuur
samenleving: gestolde sociale interactie (we creëren de samenleving zelf) → ontstaan
cultuur + structuur → werkt terug op mensen die het gecreëerd hebben + toekomstige
generaties
- sociale orde door stolling: cultuur + structuur wordt vastgelegd → regels, gewoontes