Inleiding
I.1 Biomoleculen zijn organische moleculen
Biomoleculen = moleculen van het leven
- Hoofdelementen zijn koolstof (C) en waterstof (H)
- Maar vaak ook zuurstof (O), stikstof (N), zwavel (S) en fosfor (P)
Interacties tussen biomoleculen:
- Covalente bindingen (opbouw macromoleculen)
- Niet-covalente bindingen = zwakke krachten
Door monomeren (bouwstenen) aan elkaar te binden krijg je
macromoleculen ( = biomoleculen)
- 3D-structuur bepaalt functie
I.2 Overzicht van de biomoleculen
4 hoofdtypes:
- Eiwitten
- Nucleïnezuren
- Polysachariden (complexe suikers)
- Vetten (lipiden)
Eerste 3 = biopolymeren
Macromoleculen die opgebouwd zijn door covalente bindingen
tussen monomeren (= stabiele eenheden)
Eerste 3 = heterobiopolymeren (<-> homobiopolymeren = bestaan uit 1
type monomeer)
Ze zijn opgebouwd uit verschillende monomeren bouwstenen
I.2.1 Polysachariden
Honderden tot duizenden suikermoleculen covalent op elkaar gekoppeld
, Elk suikermolecuul apart = monosachariden
o Monosachariden = eenvoudige suiker (zoals glucose, fructose
…)
o Ze komen voor als kleine moleculen, maar ook als bouwsteen
van polysachariden
I.2.2 Eiwitten of proteïnen
Bestaan uit aminozuren
Covalent op elkaar gekoppeld tot lange keten
20 mogelijke aminozuren
3D-structuur van verschillende aminozuren die binden bepaalt
functie
I.2.3 Nucleïnezuren
Nucleïnezuren zijn onze DNA en RNA
Belangrijk nucleïnezuur = adenosinetrifosfaat (ATP)
Bouwsteen van erfelijk materiaal
Energiedrager in alle cellen van ons lichaam
I.2.4 Lipiden of vetten
- Essentieel als energiebron
- Via zwakke krachten op elkaar gebonden
I.3 Functionele groepen en hun
eigenschappen
Biomoleculen bestaan uit een koolstofskelet en daarop functionele
groepen
- Het koolstofskelet:
o Voorgesteld door ‘R’
o Apolaire deel van een biomolecule
Apolair = hydrofoob = watervrezend
o Kan verschillende vormen aannemen
Meest voorkomend is lineair of geknikt
I.1 Biomoleculen zijn organische moleculen
Biomoleculen = moleculen van het leven
- Hoofdelementen zijn koolstof (C) en waterstof (H)
- Maar vaak ook zuurstof (O), stikstof (N), zwavel (S) en fosfor (P)
Interacties tussen biomoleculen:
- Covalente bindingen (opbouw macromoleculen)
- Niet-covalente bindingen = zwakke krachten
Door monomeren (bouwstenen) aan elkaar te binden krijg je
macromoleculen ( = biomoleculen)
- 3D-structuur bepaalt functie
I.2 Overzicht van de biomoleculen
4 hoofdtypes:
- Eiwitten
- Nucleïnezuren
- Polysachariden (complexe suikers)
- Vetten (lipiden)
Eerste 3 = biopolymeren
Macromoleculen die opgebouwd zijn door covalente bindingen
tussen monomeren (= stabiele eenheden)
Eerste 3 = heterobiopolymeren (<-> homobiopolymeren = bestaan uit 1
type monomeer)
Ze zijn opgebouwd uit verschillende monomeren bouwstenen
I.2.1 Polysachariden
Honderden tot duizenden suikermoleculen covalent op elkaar gekoppeld
, Elk suikermolecuul apart = monosachariden
o Monosachariden = eenvoudige suiker (zoals glucose, fructose
…)
o Ze komen voor als kleine moleculen, maar ook als bouwsteen
van polysachariden
I.2.2 Eiwitten of proteïnen
Bestaan uit aminozuren
Covalent op elkaar gekoppeld tot lange keten
20 mogelijke aminozuren
3D-structuur van verschillende aminozuren die binden bepaalt
functie
I.2.3 Nucleïnezuren
Nucleïnezuren zijn onze DNA en RNA
Belangrijk nucleïnezuur = adenosinetrifosfaat (ATP)
Bouwsteen van erfelijk materiaal
Energiedrager in alle cellen van ons lichaam
I.2.4 Lipiden of vetten
- Essentieel als energiebron
- Via zwakke krachten op elkaar gebonden
I.3 Functionele groepen en hun
eigenschappen
Biomoleculen bestaan uit een koolstofskelet en daarop functionele
groepen
- Het koolstofskelet:
o Voorgesteld door ‘R’
o Apolaire deel van een biomolecule
Apolair = hydrofoob = watervrezend
o Kan verschillende vormen aannemen
Meest voorkomend is lineair of geknikt