Tinbergen
Kernidee
Om gedrag goed te begrijpen, moet je onderscheid maken tussen proximate (directe) en ultimate
(evolutionaire) verklaringen. Deze vormen de basis van de evolutionaire psychologie en het raamwerk
van Niko Tinbergen.
Proximate vs. Ultimate verklaringen
Proximate (directe oorzaken) → Hoe werkt iets nu?
o Vragen naar mechanisme (fysiologie, hersenen, hormonen)
o Vragen naar ontwikkeling (ontogenese, leerprocessen)
Ultimate (evolutionaire oorzaken) → Waarom is iets ontstaan?
o Vragen naar functie/adaptatie (evolutionair nut)
o Vragen naar evolutie/fylogenese (ontstaansgeschiedenis)
Tinbergens vier vragen
Om gedrag volledig te verklaren, stelde Niko Tinbergen dat je vier vragen moet beantwoorden:
Categorie Vraag Type
1. Mechanisme Welke directe processen veroorzaken het gedrag (bv. hormonen,
Proximate
(causatie) zenuwstelsel)?
2. Ontwikkeling
Hoe ontwikkelt het gedrag zich bij het individu? Proximate
(ontogenese)
3. Functie (adaptatie) Wat is het evolutionaire nut van het gedrag? Ultimate
4. Evolutie (fylogenese) Hoe is het gedrag ontstaan in de evolutiegeschiedenis? Ultimate
Voorbeeld: Waarom zingen vogels?
1. Mechanisme: door hormonale of neurologische prikkels.
2. Ontwikkeling: geleerd van andere vogels tijdens jeugd.
3. Functie: aantrekken van partner, territorium verdedigen.
4. Evolutie: ontstaan uit vocale communicatie van voorouders.
Belangrijk
, Gedrag heeft vaak meerdere verklaringen (biologisch, cognitief, sociaal, evolutionair).
Deze perspectieven sluiten elkaar niet uit, maar vullen elkaar aan.
Tinbergens model helpt om die verschillende niveaus te ordenen.
Voorbeeldvragen
Neurotransmitters bij depressie → Mechanisme → Proximate
Taal als evolutionair voordeel → Functie → Ultimate
Ontstaan van taal via larynx en hersenen → Fylogenese → Ultimate
ASS en hersenontwikkeling → Ontwikkeling → Proximate
Welke visies hebben belangrijke personen binnen de evolutionaire psychologie?
Charles Darwin
De evolutietheorie
Legt de mechanismen uit die verantwoordelijk zijn voor het ontstaan van soorten
Natuurlijke selectie laat alle levensvormen, door selectiedruk uit de natuur, voortdurend
veranderen
Variatie: Er bestaat natuurlijke variatie (bijv. kenmerken zoals grootte, kleur, snelheid,
weerstand tegen ziekten ed.) binnen een populatie van organismen/individuen.
Overproductie: Er worden meer nakomelingen voort gebracht dan nodig om de populatie op
peil te houden. Hoge mate van reproductie leidt tot competitie om middelen (voedsel, water,
ruimte).
Strijd om het bestaan: Beperkte middelen en overproductie leid tot een strijd om te
overleven. Niet alle individuen kunnen overleven en voortplanten.
Selectie: Individuen met gunstige eigenschappen hebben in deze strijd een grotere kans om
te overleven/voort te planten omdat dat leidt tot reproductief succes en een verhoging van
de fitness binnen een volgende generatie, dat heet natuurlijke selectie.
Natuurlijke selectie maakt dat over de tijd heen die gunstige eigenschappen ophopen in de
populatie, waardoor er veranderingen binnen die populatie ontstaan resulterend in evolutie.
Natuurlijke selectie verklaart de diversiteit van het leven, heeft geleid tot de ontwikkeling van
nieuwe soorten dmv aanpassing aan verschillende omgevingen.
Mendel
Ontrafelde in een aantal eenvoudige proeven de basiswetten van de genetica, waarmee hij
inzicht bood in biologische mechanismen dat de overerving van eigenschappen regelt.
Mendel gaat hiermee verder dan Darwin; Darwin veronderstelde wel de aanwezigheid van
zo’n dergelijk mechanismen, maar kende de werking niet.
De combinatie van Darwin en Mendel hun theorieën wordt aangeduid als de moderne
synthese.
,Wilson
Controversiële sociobiologie, die de link legt tussen de evolutietheorie en sociaal gedrag.
Al ons gedrag, inc. sociaal gedrag, is een gevolg van een geëvolueerd brein wat betekent dat
ons brein onderhevig is aan evolutie
Met bovenstaande maakte hij de brug tussen de evolutietheorie en sociale wetenschappen,
wat de nieuwe synthese wordt genoemd.
Galton
Sterk beïnvloed door de evolutieleer.
Stelt dat karakter en intelligentie aangeboren kenmerken waren die voor onze voorouders
voordelig waren geweest in hun leefomgeving.
Stond aan de basis van de eugenetica, waarmee hij voorspelde dat de menselijke soort (net
als dieren) met behulp van selectieve voortplanting verbeterd konden worden.
James
De opvattingen van James zijn, net als die van Galton, evolutionair.
Probeerde een psychologie te bouwen op Darwins uitganspunten en formuleerde een
instinctentheorie waarin hij stelde dat de mens nog meer instincten heeft dan diersoorten.
Instincten als angst, liefde, nieuwsgierigheid ziet hij als de drijvende kracht achter menselijk
gedrag.
Freud
Opvattingen van Freud zijn minder eenduidig evolutionair, maar Freud was wel geïnspireerd
door de evolutietheorie.
Was met name geïnteresseerd in ultimate vragen ‘waarom gedragen mensen zich zoals zij
doen?’
Stelde dat menselijk gedrag primair gedreven wordt door aangeboren onderbuikverlangens
van het ID, met de nadruk op seksuele drift.
Wat maakt dat, sinds het begin van de twintigste eeuw, het evolutionair denken grotendeels uit de
psychologie is verdwenen?
1) Maatschappelijk vlak: De weerstand tegen de eugenetica, zeker na WOII, had hier een grote
invloed op. Onderzoek naar genetische grondslagen van menselijk gedrag werd hierdoor een
groot taboe.
2) Sociale wetenschappen: Nieuwe inzichten binnen de sociale wetenschappen legde de nadruk
op leerprocessen, en cultuur als oorzakelijke kracht. De aandacht voor biologie en
evolutieleer verdween.
De Santa Barbara School – Tooby en Cosmides
Deze specifieke stroming doorbrak de uitbanning van de evolutionaire psychologie in de jaren
‘80 van de vorige eeuw er kwam wel veel kritiek op hun radicale opvattingen
Tooby en Cosmides karakteriseerden de psychologie als een wetenschap die zich liet leiden
als het Standard Social Science Model (SSSM)
, SSSM stelt dat de mens als een onbeschreven blad geboren wordt, dat ingevuld wordt door
de cultuur die de mens omgeeft
SSSM focust zich op leerprocessen zoals conditionering, socialisering, indoctrinatie etc.
SSSM stelt dat het brein een generale leermachine is die alles even gemakkelijk kan aanleren
SSSM stelt dat een mens in iedere gewenste richting gevormd kan worden
De nadruk kwam op evolutionaire factoren te liggen binnen hun nieuwe
onderzoeksprogramma
Het ´modulaire brein´ - Tooby en Cosmides
Het brein als een generale leermachine is geen houdbaar idee, aangezien het menselijk brein
een product is van de evolutie.
De evolutie produceert immers geen algemene mechanismen, maar juist specifieke
oplossingen voor specifieke problemen.
Het brein dient daarom als een grote verzameling van modulen gezien te worden, waarbij die
modulen geëvolueerd zijn om specifieke problemen op te lossen.
Modulen die gevoelig zijn voor de bijbehorende informatie pikken dat snel op, maar
informatie die voor onze voorouders nooit relevant is geweest, is moeilijker op te pikken
(abstracte logica).
Het brein is dus niet zomaar in staat alles te leren.
Tooby en Cosmides, SSSM vanuit Tinbergen’s vier vragen bekeken
Tooby en Cosmides hechten veel waarde aan ultimate verklaringen (functie en fylogenese).
Het gaat hen om cognitieve functies en de fylogenetische context waarin deze cognitieve
functies zijn ontstaan.
Het SSSM focust vooral op proximate verklaringen (mechanisme en ontwikkeling).
Bovenstaande is een voorbeeld van het nature vs nurture debat. Tegenwoordig weten we dat
nature en nurture met elkaar verstrengeld zijn.
Kritiek op Tooby en Cosmides
Het te eenzijdig belichten van de ultimate factoren.
Het plegen van phylogenetic fallacy; wat inhoudt dat zij een scherpe dichotomie tussen
nature en nurture zouden verdedigen en evolutionaire factoren als fundamenteler en
belangrijker zouden beschouwen dan proximate factoren als verklaringen voor gedrag. Het
belang van proximate factoren als verklaringen voor gedrag werden teniet gedaan.
Eugenetica
De opvatting dat bij mensen, net als bij gedomesticeerde dieren, eigenschappen verbeterd
zouden moeten worden met behulp van selectieve voorplatingen
Positieve eugenetica: Mensen met positief geachte eigenschappen worden gestimuleerd om
zich zoveel mogelijk voort te planten
Negatieve eugenetica: Mensen met negatief geachte eigenschappen worden ontmoedigd of
verhinderd om zich voort te planten
Er zijn uit de hand gelopen eugenetica praktijken, zoals serilisatieprogramma’s in de VS in de
vroege twintigste eeuw en de Holocaust in nazi Duitsland