1. Inleiding: wat is economie
● behoeften
● schaarse middelen
● nut
welvaart= de mate waarin mensen met de beschikbareschaarse middelen in hun behoeften
kunnen voorzien
welzijn= gevoel van welbevinden, bevredigen van verlangensdie geen beslag leggen op
schaarse middelen
● vrije goederen
● economische goederen
○ zuiver individuele goederen
○ collectieve goederen
○ quasicollectieve goederen
consumptie= aanwending van economische goederen voorniet-productieve doelen
(besteding van inkomen)
productie= scheppen of toevoegen van waarde (nuttigheid)aan economische goederen
(natuur + arbeid + kapitaal → levert inkomen op)
- micro-economie (bv. gezin)
- meso-economie (bv. sector, regio)
- macro-economie (bv. heel land, alle bedrijven)
2. Consument
keuze van de optimale goederencombinatie
● preferenties
○ sociologisch (gezinssituatie, sociale klasse, religie, woonplaats,...)
○ psychologisch (persoonlijkheid, levensstijl, attitude,...)
- bandwagon effect (ook kopen)
- snob effect (niet meer kopen)
○ economische factoren (prijzen & inkomen/budget)
1
, ○ eerste wet Gossen
- dalend grensnut
- afnemend nut van marginaal goed
● vraagcurve
○ verandering inkomen
- verschuiving
○ verandering preferentieschaal
- verschuiving
○ verandering prijs andere goederen
- complementaire goederen
- substitueerbare goederen
● collectieve vraagcurve
○ som individuele vraagcurves
2
, prijselasticiteit van de vraag = Δ% gevraagde hoeveelheid / Δ% prijs
● |Ev | = 1 ⇒ Unitair prijselastische vraag
➔ bv. prijs daalt 20%, vraag stijgt 20%
● |Ev | > 1 ⇒ Prijselastische vraag
➔ bv. prijs daalt 20%, vraag stijgt 50%
➔ bv. reizen
➔ vlakkere vraagcurve
● 0 < |Ev | < 1 ⇒ Prijsinelastische vraag
➔ bv. prijs daalt 20%, vraag stijgt 5%
➔ bv. basisvoeding
➔ steilere vraagcurve
● Ev = 0 ⇒ Volkomen prijsinelastische vraag
➔ prijs daalt / stijgt, vraag verandert niet
● Ev = -∞ ⇒ Volkomen prijselastische vraag
inkomenselasticiteit van de vraag =Δ% gevraagde hoeveelheid/Δ%
inkomen
Wet van Engel:inkomen ↗ ⇒ aandeel uitgaven voeding↘
● consumentenbestedingen: (1) wonen (2) voeding & drank (3) transport &
communicatie
● beschikbaar inkomen(= inkomen na belastingen) - consumptieveuitgaven
= sparen
sparen, keuze tussen:
- oppotten
- beleggen
3