Samenvatting Beweging
Cursus: het vakconcept beweging
4 ontwikkelingsdoelen:
- Motorische competenties: grootmotorische vaardigheden
- Gezonde en veilige levensstijl: fysieke fitheid en gezonde/veilig levensstijl
- Sociaal functioneren
- Identiteit (zelfconcept)
Leren bewegen (turnuur) ≠ Bewegend leren. Wij willen leren door doen (geïntegreerd in de lessen)
Taak van KO: via beweging prikkelen in totale ontwikkeling (overal).
Totaalspelen: tijdens spel werken aan de totale ontwikkeling (motorisch, cognitief, emotioneel)
Basisdidactiek: Veiligheid garanderen, enthousiasme zorgt voor drukte. Organisatie en doordachte
didactische aanpak nodig.
Afspraken maken:
- Snelle en intense start
- Afspraken en gewoonte (ks zelf gaan plassen?)
- Durf signalen geven (fluiten, gaan staan waar je de kleuters wil voor je fluit)
- Herhaal de geldende afspraken
- Verzamel steeds op dezelfde manier
- Verzamel het nodige materiaal voor aanvang van de les
- Laat kleuters het opgestelde materiaal ontdekken, ermee experimenteren (niet bij omloop of standen)
Lesopbouw
Inleiding/opwarming
- Betrokkenheid uitlokken (sfeerscheppen, motiveren) en lichaam voorbereiden op actie
- Tegemoet komen aan de bewegingsdrang (uitleven)
- Exploreren of ontdekken van de ruimte en het materiaal vanuit en situatie (bekend of onbekend)
- Inleiding op de kernactiviteit
Kern (leren bewegen)
- Ontwikkelen van nieuwe vaardigheden
- Herhalen/inoefenen van reeds gekende vaardigheden
- Toepassen van vaardigheden in andere/nieuwe situaties
Zorg voor: actie, leerkansen over de hele les, plaats, actief materiaal
Voorbeelden kern: met materiaal, landschap, omloop, tikspel, expressie, …
Slot (3opties)
Opbergen van materiaal
- In speelse opdrachten, spelvorm (bijv. op muziek)
- Tikspel, oriëntatiespelen, samenwerkingsspelen
Tot rust komen
- Zintuigspelen, voorbereidend tikspel
- Ontspanning of ademhalingsoefening, onderwijsleergesprek
Gezamenlijk herbeleven wat er in de kern gebeurt is.
Belangrijk:
- Kondig einde aan, wees kordaat
- Bevestig goed gedrag, vermeld eindstand
- Kleuters helpen opruimen
- Kleuters komen tot rust voor te vertrekken
Elke goede bewegingsles bevat minstens 1 spel of spelvorm!!
Stap voor stap strategie:
1 Georganiseerd geraken
, Geef instructies voor opstellen materiaal (6w’s: wie, wat, waar, wanneer, welke wijze, wat daarna).
Kleuters maken zelf geen groepjes, dat doet de KO
2 Taakinformatie
Praatje en plaatje, wat moet je doen? Hoe moet je dit doen?, we geven een volledig beeld van de uit te
voeren opdracht, waar wacht je? Wanneer mag jij/de volgende beginnen? Hoe kom je terug?
ACTIE
3 Hoorbaar aanwezig blijven
Volg de uitvoering van kleuters op (observeren), geef bevestiging of stuur kleine fouten individueel ij.
Grotere/vaak voorkomende fouten stuur je klassikaal bij, verplaats je doorheen de zaal, laat van je horen.
Een bewegingsspel = een spel waar de beweging voorop staat.
Bestaat uit: een speelkriebel (de essentie/motivatie), 1 of meerdere spelregels en een spelkader (ruimte,
tijd, materiaal, inkleding, spelers, …).
Beweging stimuleren met groot materiaal
Een bewegingslandschap is een beweging uitlokkende situatie om groot motorisch te bewegen.
3 voorwaarden voor een goed bewegingslandschap:
- Voldoende uitdaging (ZNO zorgt voor innerlijke drang)
- Ontwikkeling van bewegingsgedrag door betrokkenheid
- Exploreren (verkennen), experimenteren (proberen) en uitnodigend
Een speeltuinsituatie = een landschap waar kleuters zelf kunnen kiezen waar en hoe ze spelen.
Als KO observeren en stimulerend tussenkomen (kleuters volgen dn sturen)
Een bewegingsomloop: een landschap geleid aanbieden. (bewust gekozen opstelling en volgorde).
Tip: werken met pictogrammen, geen hele uitleg over het hele parcours voor de start (onthouden de
kleuters toch niet). Vb. fietsenomloop, dozenomloop
Een standenomloop: een landschap onderbroken. De standen staan in hoeken en de kleuters werken in
groepen en schuiven zo door.
Gebruik van groot materiaal
Een kleuters is ontdekkend, maar niet roekeloos = aanvaardbaar risico
Materialen:
- Klim- en - Zweedse bank - Springplank
klautertoestellen: - Springkasten of plinten (6- - Balk
sportraam, ladder, delig, rechthoekig) - Toversnoer
glijbaan - Matten - Bok
- Trapezoïde - Plint - Paard
Vereisten materialen: hanteerbaar, uitdagend, varieerbaar, voldoende veilig, …
Gebruik van klein materiaal
Bewegingsbetekenis: kleuters hebben een eigen logica van het materiaal (inlevingsvermogen)
Klein materiaal kan ook kosteloos zijn. KO geeft bewegingsgerichte empathie.
Doodvallend materiaal (blijft liggen, rolt niet weg)
Eigenschappen: hanteerbaar of vast materiaal (of gedeeltelijk)
Fase 1: Ik + materiaal: Wat kan ik doen met dit materiaal? Impulsen geven, kleuters geven input
Fase 2: Ik + materiaal + ruimte/materiaal/anderen
Fase 3: Ik + materiaal + materiaal + ruimte/anderen
Fase 4: Ik + materiaal + materiaal + ruimte + anderen
Werken met klein materiaal is zelden klassikaal: er zijn weinig scholen die van elk materiaal 20 stuks of
meer hebben.
Cursus: het vakconcept beweging
4 ontwikkelingsdoelen:
- Motorische competenties: grootmotorische vaardigheden
- Gezonde en veilige levensstijl: fysieke fitheid en gezonde/veilig levensstijl
- Sociaal functioneren
- Identiteit (zelfconcept)
Leren bewegen (turnuur) ≠ Bewegend leren. Wij willen leren door doen (geïntegreerd in de lessen)
Taak van KO: via beweging prikkelen in totale ontwikkeling (overal).
Totaalspelen: tijdens spel werken aan de totale ontwikkeling (motorisch, cognitief, emotioneel)
Basisdidactiek: Veiligheid garanderen, enthousiasme zorgt voor drukte. Organisatie en doordachte
didactische aanpak nodig.
Afspraken maken:
- Snelle en intense start
- Afspraken en gewoonte (ks zelf gaan plassen?)
- Durf signalen geven (fluiten, gaan staan waar je de kleuters wil voor je fluit)
- Herhaal de geldende afspraken
- Verzamel steeds op dezelfde manier
- Verzamel het nodige materiaal voor aanvang van de les
- Laat kleuters het opgestelde materiaal ontdekken, ermee experimenteren (niet bij omloop of standen)
Lesopbouw
Inleiding/opwarming
- Betrokkenheid uitlokken (sfeerscheppen, motiveren) en lichaam voorbereiden op actie
- Tegemoet komen aan de bewegingsdrang (uitleven)
- Exploreren of ontdekken van de ruimte en het materiaal vanuit en situatie (bekend of onbekend)
- Inleiding op de kernactiviteit
Kern (leren bewegen)
- Ontwikkelen van nieuwe vaardigheden
- Herhalen/inoefenen van reeds gekende vaardigheden
- Toepassen van vaardigheden in andere/nieuwe situaties
Zorg voor: actie, leerkansen over de hele les, plaats, actief materiaal
Voorbeelden kern: met materiaal, landschap, omloop, tikspel, expressie, …
Slot (3opties)
Opbergen van materiaal
- In speelse opdrachten, spelvorm (bijv. op muziek)
- Tikspel, oriëntatiespelen, samenwerkingsspelen
Tot rust komen
- Zintuigspelen, voorbereidend tikspel
- Ontspanning of ademhalingsoefening, onderwijsleergesprek
Gezamenlijk herbeleven wat er in de kern gebeurt is.
Belangrijk:
- Kondig einde aan, wees kordaat
- Bevestig goed gedrag, vermeld eindstand
- Kleuters helpen opruimen
- Kleuters komen tot rust voor te vertrekken
Elke goede bewegingsles bevat minstens 1 spel of spelvorm!!
Stap voor stap strategie:
1 Georganiseerd geraken
, Geef instructies voor opstellen materiaal (6w’s: wie, wat, waar, wanneer, welke wijze, wat daarna).
Kleuters maken zelf geen groepjes, dat doet de KO
2 Taakinformatie
Praatje en plaatje, wat moet je doen? Hoe moet je dit doen?, we geven een volledig beeld van de uit te
voeren opdracht, waar wacht je? Wanneer mag jij/de volgende beginnen? Hoe kom je terug?
ACTIE
3 Hoorbaar aanwezig blijven
Volg de uitvoering van kleuters op (observeren), geef bevestiging of stuur kleine fouten individueel ij.
Grotere/vaak voorkomende fouten stuur je klassikaal bij, verplaats je doorheen de zaal, laat van je horen.
Een bewegingsspel = een spel waar de beweging voorop staat.
Bestaat uit: een speelkriebel (de essentie/motivatie), 1 of meerdere spelregels en een spelkader (ruimte,
tijd, materiaal, inkleding, spelers, …).
Beweging stimuleren met groot materiaal
Een bewegingslandschap is een beweging uitlokkende situatie om groot motorisch te bewegen.
3 voorwaarden voor een goed bewegingslandschap:
- Voldoende uitdaging (ZNO zorgt voor innerlijke drang)
- Ontwikkeling van bewegingsgedrag door betrokkenheid
- Exploreren (verkennen), experimenteren (proberen) en uitnodigend
Een speeltuinsituatie = een landschap waar kleuters zelf kunnen kiezen waar en hoe ze spelen.
Als KO observeren en stimulerend tussenkomen (kleuters volgen dn sturen)
Een bewegingsomloop: een landschap geleid aanbieden. (bewust gekozen opstelling en volgorde).
Tip: werken met pictogrammen, geen hele uitleg over het hele parcours voor de start (onthouden de
kleuters toch niet). Vb. fietsenomloop, dozenomloop
Een standenomloop: een landschap onderbroken. De standen staan in hoeken en de kleuters werken in
groepen en schuiven zo door.
Gebruik van groot materiaal
Een kleuters is ontdekkend, maar niet roekeloos = aanvaardbaar risico
Materialen:
- Klim- en - Zweedse bank - Springplank
klautertoestellen: - Springkasten of plinten (6- - Balk
sportraam, ladder, delig, rechthoekig) - Toversnoer
glijbaan - Matten - Bok
- Trapezoïde - Plint - Paard
Vereisten materialen: hanteerbaar, uitdagend, varieerbaar, voldoende veilig, …
Gebruik van klein materiaal
Bewegingsbetekenis: kleuters hebben een eigen logica van het materiaal (inlevingsvermogen)
Klein materiaal kan ook kosteloos zijn. KO geeft bewegingsgerichte empathie.
Doodvallend materiaal (blijft liggen, rolt niet weg)
Eigenschappen: hanteerbaar of vast materiaal (of gedeeltelijk)
Fase 1: Ik + materiaal: Wat kan ik doen met dit materiaal? Impulsen geven, kleuters geven input
Fase 2: Ik + materiaal + ruimte/materiaal/anderen
Fase 3: Ik + materiaal + materiaal + ruimte/anderen
Fase 4: Ik + materiaal + materiaal + ruimte + anderen
Werken met klein materiaal is zelden klassikaal: er zijn weinig scholen die van elk materiaal 20 stuks of
meer hebben.