WEEK 1 en 2
Geef van de volgende begrippen een Nederlandse omschrijving:
1. Anterior: Aan de voorzijde van het lichaam gelegen.
2. Posterior: Aan de achterzijde van het lichaam gelegen.
3. Inferior: Lager of aan de onderkant gelegen.
4. Superior: Hoger of aan de bovenkant gelegen.
5. Ventraal: Aan de buikzijde gelegen.
6. Dorsaal: Aan de rugzijde gelegen.
7. Lateraal: Verder van de middellijn van het lichaam af gelegen.
8. Mediaal: Dichter bij de middellijn van het lichaam gelegen.
9. Plantair: Aan de voetzoolzijde gelegen.
10. Palmair: Aan de handpalmzijde gelegen.
11. Radiaal: Aan de zijde van de radius (spaakbeen) gelegen, dus
aan de duimzijde van de onderarm.
12. Ulnair: Aan de zijde van de ulna (ellepijp) gelegen, dus aan de
pinkzijde van de onderarm.
13. Profundus: Dieper in het lichaam gelegen.
14. Superficiaal: Dicht aan de oppervlakte gelegen.
Geef een Nederlandse vertaling van de volgende termen.
Perifeer zenuwstelsel: Het gedeelte van het zenuwstelsel buiten de
hersenen en het ruggenmerg.
Ventrale zijde corpus: De buikzijde van het lichaam.
Tibialis posterior: De achterste scheenbeenspier.
Musculus quadriceps femoris pars medialis: Het middelste gedeelte
van de vierhoofdige dijspier.
Nederlands Latijns NR. op afbeelding 1.1
Sleutelbeen Clavicula 25
Schouderblad Scapula 29
Bovenarmbeen Humerus 10
Spaakbeen Radius 28
Elleboogbeen Ulna 14
Borstbeen Sternum 11
Ribben Costae 12
Wervelkolom Columna vertebralis 13
Bekken Os coxae 15
Dijbeen Femur 18
Knieschrijf Patella 19
Scheenbeen Tibia 20
Kuitbeen Fibula 21
,Wat wordt verstaan onder functionele anatomie?
Functionele anatomie richt zich op de bouw en werking van het menselijk
lichaam in relatie tot beweging en het dagelijks functioneren. Het
bestudeert hoe botten, spieren, gewrichten en zenuwen samenwerken om
bewegingen mogelijk te maken.
Wat zijn de origo en insertie van een spier?
Origo (oorsprong): Het aanhechtingspunt van een spier aan een
minder beweeglijk bot. Dit punt blijft meestal stabiel tijdens een
beweging.
Insertie (aanhechting): Het aanhechtingspunt van een spier aan
een beweeglijk bot. Dit punt beweegt wanneer de spier samentrekt.
Beschrijf het proces van agonist en antagonist van spieren in
actie tijdens een willekeurige beweging
Bij elke beweging werken spieren in paren:
Agonist: De spier die actief samentrekt en de beweging
veroorzaakt.
Antagonist: De spier die ontspant en verlengt om de beweging
mogelijk te maken.
Bijvoorbeeld bij het buigen van de elleboog:
De biceps brachii is de agonist en trekt samen om de onderarm
omhoog te brengen.
De triceps brachii is de antagonist en ontspant, waardoor de
beweging soepel verloopt.
Moet een docent SBO meer weten van de functies van het skelet
en spieren of van de origo’s en inserties van spieren?
Een docent SBO (Sport, Bewegen en Ontwikkeling) moet vooral inzicht
hebben in de functies van het skelet en de spieren, omdat dit helpt bij
het begrijpen van bewegingen, blessurepreventie en het verbeteren van
motorische vaardigheden bij leerlingen. Gedetailleerde kennis van origo’s
en inserties is minder essentieel, tenzij het gaat om specifieke
trainingstechnieken of blessurebehandeling.
Waar en hoe kun je de kennis van anatomie toepassen in je
beroepspraktijk?
, Bewegingsonderwijs: Inzicht in anatomie helpt bij het correct
instrueren en begeleiden van sport- en bewegingsactiviteiten.
Blessurepreventie en -herstel: Door te begrijpen hoe spieren en
gewrichten werken, kan een docent blessures helpen voorkomen en
herkennen.
Motorische ontwikkeling: Kennis over de ontwikkeling van het
bewegingsapparaat helpt bij het aanpassen van lessen aan de
fysieke mogelijkheden van leerlingen.
Houding en techniek: Een docent kan correcte houding en
bewegingspatronen aanleren om efficiënt en blessurevrij te
bewegen.
Uit welke lichaamsweefsels bestaat de vetvrije massa?
De vetvrije massa (ook wel lean body mass) bestaat uit:
Spierweefsel
Botweefsel
Water
Organen
Bindweefsel
Dit zijn alle lichaamscomponenten exclusief vetmassa.
Hoe kan lichaamssamenstelling invloed hebben op lichamelijk
presteren bij sport en bewegen?
De lichaamssamenstelling heeft een grote invloed op sportprestaties:
Krachtsporten (bv. gewichtheffen) vereisen een hoge spiermassa
en een laag vetpercentage voor optimale kracht en explosiviteit.
Uithoudingssporten (bv. marathonlopen) hebben baat bij een laag
vetpercentage, omdat overtollig vet extra gewicht en
energieverbruik met zich meebrengt.
Contactsporten (bv. rugby, American football) kunnen voordeel
hebben bij een combinatie van spiermassa en een bepaalde
vetmassa voor bescherming en kracht.
Turnen en artistieke sporten vereisen vaak een laag
lichaamsgewicht en een lage vetmassa voor flexibiliteit en controle.
, Is de BMI een goede maat om voor een individu iets te zeggen
over lichaamssamenstelling?
Nee, de BMI is een eenvoudige meetmethode die niet altijd een accuraat
beeld geeft van de lichaamssamenstelling.
BMI houdt geen rekening met spiermassa, waardoor zeer
gespierde personen (bv. bodybuilders of atleten) als ‘overgewicht’
kunnen worden geclassificeerd, terwijl ze een laag vetpercentage
hebben.
BMI maakt geen onderscheid tussen vetmassa en vetvrije
massa, wat betekent dat een persoon met een hoog vetpercentage
dezelfde BMI kan hebben als iemand met veel spieren.
Is er een meetmethode die je beter kunt gebruiken, zo ja welke?
Ja, er zijn betere methoden om lichaamssamenstelling te meten, zoals:
1. Huidplooimeting (caliper): Meet de dikte van de huidplooien op
verschillende plekken van het lichaam om het vetpercentage te
schatten.
2. Bio-elektrische impedantie (BIA): Een weegschaal of apparaat
dat een zwakke elektrische stroom door het lichaam stuurt en het
vetpercentage berekent op basis van de weerstand.
3. DEXA-scan (Dual-Energy X-ray Absorptiometry): Een zeer
nauwkeurige methode die zowel botmassa, spiermassa als vetmassa
in kaart brengt.
4. Hydrostatische weging: Een methode waarbij iemand onder water
wordt gewogen om de lichaamssamenstelling te bepalen op basis
van de dichtheid.
5. Bod Pod: Een apparaat dat via luchtverplaatsing het vetpercentage
en de vetvrije massa meet.
Opdracht 1E: Botvorming
“Beenweefsel wordt gevormd en blijft bestaan dankzij het gebruik ervan” –
Uitleg
Botten worden constant vernieuwd door een proces van opbouw en
afbraak. Wanneer botten worden belast (bijvoorbeeld door beweging of
krachttraining), stimuleert dit de botopbouw. Bij gebrek aan belasting
(zoals bij astronauten in de ruimte of bij inactiviteit) neemt de botdichtheid
af. Daarom blijft botweefsel alleen sterk als het actief wordt gebruikt.
Geef van de volgende begrippen een Nederlandse omschrijving:
1. Anterior: Aan de voorzijde van het lichaam gelegen.
2. Posterior: Aan de achterzijde van het lichaam gelegen.
3. Inferior: Lager of aan de onderkant gelegen.
4. Superior: Hoger of aan de bovenkant gelegen.
5. Ventraal: Aan de buikzijde gelegen.
6. Dorsaal: Aan de rugzijde gelegen.
7. Lateraal: Verder van de middellijn van het lichaam af gelegen.
8. Mediaal: Dichter bij de middellijn van het lichaam gelegen.
9. Plantair: Aan de voetzoolzijde gelegen.
10. Palmair: Aan de handpalmzijde gelegen.
11. Radiaal: Aan de zijde van de radius (spaakbeen) gelegen, dus
aan de duimzijde van de onderarm.
12. Ulnair: Aan de zijde van de ulna (ellepijp) gelegen, dus aan de
pinkzijde van de onderarm.
13. Profundus: Dieper in het lichaam gelegen.
14. Superficiaal: Dicht aan de oppervlakte gelegen.
Geef een Nederlandse vertaling van de volgende termen.
Perifeer zenuwstelsel: Het gedeelte van het zenuwstelsel buiten de
hersenen en het ruggenmerg.
Ventrale zijde corpus: De buikzijde van het lichaam.
Tibialis posterior: De achterste scheenbeenspier.
Musculus quadriceps femoris pars medialis: Het middelste gedeelte
van de vierhoofdige dijspier.
Nederlands Latijns NR. op afbeelding 1.1
Sleutelbeen Clavicula 25
Schouderblad Scapula 29
Bovenarmbeen Humerus 10
Spaakbeen Radius 28
Elleboogbeen Ulna 14
Borstbeen Sternum 11
Ribben Costae 12
Wervelkolom Columna vertebralis 13
Bekken Os coxae 15
Dijbeen Femur 18
Knieschrijf Patella 19
Scheenbeen Tibia 20
Kuitbeen Fibula 21
,Wat wordt verstaan onder functionele anatomie?
Functionele anatomie richt zich op de bouw en werking van het menselijk
lichaam in relatie tot beweging en het dagelijks functioneren. Het
bestudeert hoe botten, spieren, gewrichten en zenuwen samenwerken om
bewegingen mogelijk te maken.
Wat zijn de origo en insertie van een spier?
Origo (oorsprong): Het aanhechtingspunt van een spier aan een
minder beweeglijk bot. Dit punt blijft meestal stabiel tijdens een
beweging.
Insertie (aanhechting): Het aanhechtingspunt van een spier aan
een beweeglijk bot. Dit punt beweegt wanneer de spier samentrekt.
Beschrijf het proces van agonist en antagonist van spieren in
actie tijdens een willekeurige beweging
Bij elke beweging werken spieren in paren:
Agonist: De spier die actief samentrekt en de beweging
veroorzaakt.
Antagonist: De spier die ontspant en verlengt om de beweging
mogelijk te maken.
Bijvoorbeeld bij het buigen van de elleboog:
De biceps brachii is de agonist en trekt samen om de onderarm
omhoog te brengen.
De triceps brachii is de antagonist en ontspant, waardoor de
beweging soepel verloopt.
Moet een docent SBO meer weten van de functies van het skelet
en spieren of van de origo’s en inserties van spieren?
Een docent SBO (Sport, Bewegen en Ontwikkeling) moet vooral inzicht
hebben in de functies van het skelet en de spieren, omdat dit helpt bij
het begrijpen van bewegingen, blessurepreventie en het verbeteren van
motorische vaardigheden bij leerlingen. Gedetailleerde kennis van origo’s
en inserties is minder essentieel, tenzij het gaat om specifieke
trainingstechnieken of blessurebehandeling.
Waar en hoe kun je de kennis van anatomie toepassen in je
beroepspraktijk?
, Bewegingsonderwijs: Inzicht in anatomie helpt bij het correct
instrueren en begeleiden van sport- en bewegingsactiviteiten.
Blessurepreventie en -herstel: Door te begrijpen hoe spieren en
gewrichten werken, kan een docent blessures helpen voorkomen en
herkennen.
Motorische ontwikkeling: Kennis over de ontwikkeling van het
bewegingsapparaat helpt bij het aanpassen van lessen aan de
fysieke mogelijkheden van leerlingen.
Houding en techniek: Een docent kan correcte houding en
bewegingspatronen aanleren om efficiënt en blessurevrij te
bewegen.
Uit welke lichaamsweefsels bestaat de vetvrije massa?
De vetvrije massa (ook wel lean body mass) bestaat uit:
Spierweefsel
Botweefsel
Water
Organen
Bindweefsel
Dit zijn alle lichaamscomponenten exclusief vetmassa.
Hoe kan lichaamssamenstelling invloed hebben op lichamelijk
presteren bij sport en bewegen?
De lichaamssamenstelling heeft een grote invloed op sportprestaties:
Krachtsporten (bv. gewichtheffen) vereisen een hoge spiermassa
en een laag vetpercentage voor optimale kracht en explosiviteit.
Uithoudingssporten (bv. marathonlopen) hebben baat bij een laag
vetpercentage, omdat overtollig vet extra gewicht en
energieverbruik met zich meebrengt.
Contactsporten (bv. rugby, American football) kunnen voordeel
hebben bij een combinatie van spiermassa en een bepaalde
vetmassa voor bescherming en kracht.
Turnen en artistieke sporten vereisen vaak een laag
lichaamsgewicht en een lage vetmassa voor flexibiliteit en controle.
, Is de BMI een goede maat om voor een individu iets te zeggen
over lichaamssamenstelling?
Nee, de BMI is een eenvoudige meetmethode die niet altijd een accuraat
beeld geeft van de lichaamssamenstelling.
BMI houdt geen rekening met spiermassa, waardoor zeer
gespierde personen (bv. bodybuilders of atleten) als ‘overgewicht’
kunnen worden geclassificeerd, terwijl ze een laag vetpercentage
hebben.
BMI maakt geen onderscheid tussen vetmassa en vetvrije
massa, wat betekent dat een persoon met een hoog vetpercentage
dezelfde BMI kan hebben als iemand met veel spieren.
Is er een meetmethode die je beter kunt gebruiken, zo ja welke?
Ja, er zijn betere methoden om lichaamssamenstelling te meten, zoals:
1. Huidplooimeting (caliper): Meet de dikte van de huidplooien op
verschillende plekken van het lichaam om het vetpercentage te
schatten.
2. Bio-elektrische impedantie (BIA): Een weegschaal of apparaat
dat een zwakke elektrische stroom door het lichaam stuurt en het
vetpercentage berekent op basis van de weerstand.
3. DEXA-scan (Dual-Energy X-ray Absorptiometry): Een zeer
nauwkeurige methode die zowel botmassa, spiermassa als vetmassa
in kaart brengt.
4. Hydrostatische weging: Een methode waarbij iemand onder water
wordt gewogen om de lichaamssamenstelling te bepalen op basis
van de dichtheid.
5. Bod Pod: Een apparaat dat via luchtverplaatsing het vetpercentage
en de vetvrije massa meet.
Opdracht 1E: Botvorming
“Beenweefsel wordt gevormd en blijft bestaan dankzij het gebruik ervan” –
Uitleg
Botten worden constant vernieuwd door een proces van opbouw en
afbraak. Wanneer botten worden belast (bijvoorbeeld door beweging of
krachttraining), stimuleert dit de botopbouw. Bij gebrek aan belasting
(zoals bij astronauten in de ruimte of bij inactiviteit) neemt de botdichtheid
af. Daarom blijft botweefsel alleen sterk als het actief wordt gebruikt.