Zelfstudie: het ontstaan en veloop van ziekten:
Leerdoelen:
- De student kent de betekenis van termen die het ontstaan en het
verloop van ziekten beschrijven.
- De student kent de betekenis van termen met betrekking tot het
diagnostisch proces van een arts.
- De student kent de betekenis van termen met betrekking tot de
oorzaken en risicofactoren bij het ontstaan van ziekten.
Begrippen:
Pathologie = ziekteleer
Wetenschap die de veranderingen in de bouw en in het
functioneren in het zieke organisme bestudeert.
Ziekte = is een schadelijke lichamelijke of psychische afwijking
van een organisme
Gezondheid = is de handhaving van de homeostase van het
lichaam.
Homeostatse = het proces waarbij je lichaam de juiste
temperatuur, vochtbalans en andere belangrijke dingen
in evenwicht houdt. Dus, gezondheid is eigenlijk het
behouden van die balans in je lichaam.
Anatomie = leer van de bouw en samenstelling van het lichaam
Fysiologie = De wetenschap die de functies van het lichaam
bestudeert
Pathofysiolo = leer van de fysiologische functies in het ziekte
gie organisme
Pathogenes = De mechanismen van het ontstaan van een ziekte of
e afwijkingen
Symptomen = ziekteverschijnselen
Vb: koorts, hoofdpijn, uitslag…
Diagnose = vaststelling van een bepaalde ziekte
diagnostiek = de toepassing van wetenschappelijke en klinische
methoden om de aard van een ziekte te bepalen.
Aandoeningen van het hart
- Hartgeleidingsstoornissen
- Hartklepaandoeningen
- Hartfalen
,Aandoeningen van de longen
- COPD
- Astma
- Mucoviscidose
Aandoeningen van het bloed
- Anemie
- Stollingsstoornissen
De dokter beluistert jou verhaal:
Anamnese is het gesprek tussen een arts en een patiënt waarin de
medische geschiedenis, erfelijkheid,symptomen van de
patiënt worden besproken om een diagnose te stellen.
De dokter voert een lichamelijk onderzoek
uit:
Inspectie = Bekijken van de buitenkant van het lichaam
Palpatie = Het lichaam met handen en vingers aftasten
Auscultatie = Luisteren naar hart, longen, de darmen met behulp van
een stethoscoop
Percussie = Bekloppen van lichaamsdelen en organen
De dokter voert eventueel aanvullend
onderzoek uit:
EKG of ECG = Meten van de elektrische activiteit van het hart om
hartziekten, infarcten, klepproblemen en aangeboren
hartafwijkingen te diagnosticeren.
CT of = Een scan die met röntgenstralen en een computer
Computed dwarsdoorsneden van het lichaam maakt.
Tomograph
y
MRI of = Een scan die met magnetische velden en radiogolven
Magnetic dwarsdoorsneden van organen en weefsels maakt
Resonance
Imaging
Echografie = Een techniek die met geluidsgolven beelden maakt van
, inwendige organen en weefsels.
Biopt = Een klein stukje weefsel dat voor onderzoek wordt
weggesneden of weggehaald.
Begrippen:
Accuut =Begint plotseling en is kort maar heftig
chronisch = Begint langzaam en duurt lange tijd
prognose = Hoe een ziekte waarschijnlijk zal verlopen en wat de
uitkomst zal zijn
Remissie = Tijdelijk minder klachten bij een chronische ziekte.
Exacerbatie = Plotseling erger worden van een ziekte.
Recidief = terugkeer van een (schijnbaar) genezen ziekte
Complicatie = Een extra probleem dat ontstaat bij een bestaande
ziekte en de situatie verergert.
Mortaliteit = Het aantal sterfgevallen door een bepaalde ziekte in
een bepaalde populatie ( aantal stergevallen per 100 000
inwoners)
Morbiditeit = Hoe vaak een ziekte of beperking voorkomt.
Prevalentie = Het aantal mensen dat op een bepaald moment een
ziekte heeft.
Incidentie = Het aantal nieuwe gevallen van een ziekte in een
bepaalde periode.
Ethiologie = De studie van wat een ziekte veroorzaakt.
Pathogenes = De mechanismen van het ontstaan van een ziekte of
e afwijkingen. Of Hoe een ziekte of afwijking zich ontwikkelt
in het lichaam
Idiopathisc = Met onbekende oorzaak
h
Weesziekte = Een zeldzame ziekte die vaak ernstig is en meestal
door een erfelijke oorzaak komt.
https://quizlet.com/be/547643186/pathologie_hoofdstuk-1_onstaan-en-
verloop-van-ziekten-flash-cards/?x=1jqt
, HCO 2: aandoeningen van het afweersysteem
Leerdoelen:
- kent de rol van het immuunsysteem in het ontstaan van ziekten
- kent het verschil tussen niet-specifieke en specifieke immuniteit
- kent de rol van het lymfestelsel voor de immuniteit
- kent het mechanisme van koorts, ontstekingsreactie en allergie
- begrijpt het belang van vaccinatie
Ziekteverwekkers:
- Bacteriën
- Virussen
- Schimmels
- Parasieten
Immuniteit:
1. Het aspecifieke afweersysteem:
- is altijd in ons lichaam aanwezig
- beschermt het lichaam tegen alle mogelijke schadelijke indringers
- Aanwezig vanaf de geboorte
- Werkt hezelfde bij iedereen
2. Het specifiek afweersysteem:
- Ontwikkeld zich pas nadat we in contact komen met een indringer
- Uniek voor elke persoon
Immuniteit: Aspecifiek afweersyteem
(aangeboren)
Eerste lijn – extern:
- Huid: Fysieke barrière
- Traanvocht, zweet, speeksel: Chemische barrière:
- Slijmvliezen: Stof en micro-organismen