Anatomie en fysiologie deel 2
Genetica
H3
1. De structuur en inhoud van de celkern kunnen beschrijven
De celkern bevat DNA en enzymen die nodig zijn om processen in de cel aan te
sturen. Het is het controlecentrum van de cel. In de celkern (nucleus) zit de
nucleolus, waar de chromatin zijn opgeslagen.
2. De functie van het kernlichaampje (nucleolus) kunnen beschrijven
De nucleolus is verantwoordelijk voor de aanmaak van ribosomaal RNA (rRNA)
en de assemblage van ribosomen.
3. De structuur van het chromatine/chromosoom beschrijven
Chromatine is de diffuse vorm van DNA in de celkern, opgebouwd uit DNA
gewikkeld rond histonen (eiwitten). Tijdens de celdeling condenseert chromatine
tot duidelijk zichtbare chromosomen.
DNA bestaat uit suiker, een
fosfaatgroep en een stikstofhoudende
base. Deze base kan zijn: acedine,
guanine, cytosine, thymine of uracil.
De verschillende delen binden aan
elkaar door waterstofbruggen. Gyanine
aan cytosine en adenine aan thymine.
Uracil kom enkel voor in RNA.
4. Het verschil kunnen uitleggen tussen een chromosoom en chromatine
Chromatine is de minder compacte vorm van DNA die aanwezig is tijdens de
interfase. Chromosomen zijn sterk gecondenseerde structuren van chromatine,
zichtbaar tijdens de mitose.
5. Kunnen beschrijven hoe de genetisch code werkt
De genetische code in DNA stuurt de eiwitsynthese aan. Door transcriptie wordt
, DNA omgezet in mRNA, dat vervolgens tijdens translatie op ribosomen vertaald
wordt naar eiwitten. Elk codon (groep van drie basen) codeert voor een specifiek
aminozuur.
6. De definitie van 'een gen' kunnen geven
Een gen is een stuk DNA dat codeert voor een bepaald eiwit of functie. Genen
bepalen erfelijke eigenschappen.
7. De verschillende onderdelen van een gen kunnen opnoemen
Een gen bevat een promotor, exonen (coderende delen), intronen (niet-
coderende delen) en een terminator.
8. Kunnen uitleggen/beschrijven hoe eiwitten gesynthetiseerd worden door
transcriptie van DNA en translatie van mRNA
DNA wordt eerst gekopieerd naar mRNA tijdens transcriptie. Dit mRNA wordt
vervolgens in het ribosoom vertaald (translatie) naar een keten van aminozuren
die samen een eiwit vormen.
, 9. De stadia van de levenscyclus van de cel beschrijven, met inbegrip van de
interfase, mitose en cytokinese en het belang van deze stadia verklaren
• Interfase: Bestaat uit G1 (celgroei en eiwitsynthese), S (DNA-replicatie) en G2
(voorbereiding op deling).
• Mitose: Verdeling van genetisch materiaal over twee dochtercellen.
• Cytokinese: Fysieke splitsing van het cytoplasma, zodat twee aparte cellen
ontstaan.
Deze fasen zorgen voor correcte celdeling en genetische continuïteit.
10. Celdifferentiatie verklaren en het belang ervan verduidelijken
Celdifferentiatie is het proces waarbij cellen zich ontwikkelen tot specifieke
celtypes met bepaalde eigenschappen en functies. Dit is essentieel voor de
ontwikkeling en werking van meercellige organismen.
H20
1. Wat is het verschil tussen genotype en fenotype?
• Genotype is de genetische informatie die een individu draagt, oftewel de
verzameling genen op het DNA.
• Fenotype is het waarneembare resultaat van het genotype, beïnvloed door
omgevingsfactoren. Het betreft bijvoorbeeld haarkleur, bloedgroep of de aanleg
voor bepaalde ziektes.
2. Wat is het verschil tussen een gen en een allel?
• Een gen is een stukje DNA dat codeert voor een specifieke eigenschap of eiwit.
• Een allel is een variant van een gen. Bijvoorbeeld: het gen voor oogkleur kan het
allel voor blauwe ogen of het allel voor bruine ogen hebben.
, 3. Wat betekenen de termen homozygoot en heterozygoot?
• Homozygoot betekent dat iemand twee dezelfde allelen heeft voor een bepaald
gen (bijv. AA of aa).
• Heterozygoot betekent dat iemand twee verschillende allelen heeft (bijv. Aa).
• Een dominant allel komt tot uiting als het aanwezig is (bijv. A). Een recessief allel
(a) komt enkel tot uiting als iemand homozygoot is (aa).
4. Hoe voorspel je het fenotype van nakomelingen met het vierkant van Punnett?
• Het vierkant van Punnett is een diagram waarmee je de kans kunt berekenen
dat nakomelingen bepaalde allelen krijgen.
• Voorbeeld:
o Ouders: Aa × Aa
o Punnett-kwadraat geeft: AA, Aa, Aa, aa
o Kans op fenotype (bij dominant A): 75% toont het dominante kenmerk,
25% recessief.
5. Wat is monogene erfelijkheid?
• Monogene erfelijkheid betekent dat een eigenschap bepaald wordt door één
gen.
• Voorbeeld: de bloedgroep wordt bepaald door één gen met meerdere allelen.
6. Wat is polygene erfelijkheid?
• Polygene erfelijkheid houdt in dat een eigenschap bepaald wordt door
meerdere genen die samenwerken.
• Voorbeeld: lichaamslengte, huidskleur.
7. Wat is geslachtsgebonden erfelijkheid? Geef een voorbeeld.
• Geslachtsgebonden erfelijkheid verwijst naar genen die op de
geslachtschromosomen liggen, meestal op het X-chromosoom.
• Voorbeeld: kleurenblindheid. Vrouwen hebben twee X-chromosomen en
kunnen drager zijn zonder symptomen. Mannen hebben één X-chromosoom en
krijgen de aandoening als dat X-chromosoom het afwijkende allel bevat.
8. Wat is het menselijk genoom?
• Het menselijk genoom is de volledige set van erfelijke informatie van een mens.
• Bestaat uit:
o 3,2 miljard basenparen
o 23 chromosomenparen (waarvan 1 paar geslachtschromosomen)
Genetica
H3
1. De structuur en inhoud van de celkern kunnen beschrijven
De celkern bevat DNA en enzymen die nodig zijn om processen in de cel aan te
sturen. Het is het controlecentrum van de cel. In de celkern (nucleus) zit de
nucleolus, waar de chromatin zijn opgeslagen.
2. De functie van het kernlichaampje (nucleolus) kunnen beschrijven
De nucleolus is verantwoordelijk voor de aanmaak van ribosomaal RNA (rRNA)
en de assemblage van ribosomen.
3. De structuur van het chromatine/chromosoom beschrijven
Chromatine is de diffuse vorm van DNA in de celkern, opgebouwd uit DNA
gewikkeld rond histonen (eiwitten). Tijdens de celdeling condenseert chromatine
tot duidelijk zichtbare chromosomen.
DNA bestaat uit suiker, een
fosfaatgroep en een stikstofhoudende
base. Deze base kan zijn: acedine,
guanine, cytosine, thymine of uracil.
De verschillende delen binden aan
elkaar door waterstofbruggen. Gyanine
aan cytosine en adenine aan thymine.
Uracil kom enkel voor in RNA.
4. Het verschil kunnen uitleggen tussen een chromosoom en chromatine
Chromatine is de minder compacte vorm van DNA die aanwezig is tijdens de
interfase. Chromosomen zijn sterk gecondenseerde structuren van chromatine,
zichtbaar tijdens de mitose.
5. Kunnen beschrijven hoe de genetisch code werkt
De genetische code in DNA stuurt de eiwitsynthese aan. Door transcriptie wordt
, DNA omgezet in mRNA, dat vervolgens tijdens translatie op ribosomen vertaald
wordt naar eiwitten. Elk codon (groep van drie basen) codeert voor een specifiek
aminozuur.
6. De definitie van 'een gen' kunnen geven
Een gen is een stuk DNA dat codeert voor een bepaald eiwit of functie. Genen
bepalen erfelijke eigenschappen.
7. De verschillende onderdelen van een gen kunnen opnoemen
Een gen bevat een promotor, exonen (coderende delen), intronen (niet-
coderende delen) en een terminator.
8. Kunnen uitleggen/beschrijven hoe eiwitten gesynthetiseerd worden door
transcriptie van DNA en translatie van mRNA
DNA wordt eerst gekopieerd naar mRNA tijdens transcriptie. Dit mRNA wordt
vervolgens in het ribosoom vertaald (translatie) naar een keten van aminozuren
die samen een eiwit vormen.
, 9. De stadia van de levenscyclus van de cel beschrijven, met inbegrip van de
interfase, mitose en cytokinese en het belang van deze stadia verklaren
• Interfase: Bestaat uit G1 (celgroei en eiwitsynthese), S (DNA-replicatie) en G2
(voorbereiding op deling).
• Mitose: Verdeling van genetisch materiaal over twee dochtercellen.
• Cytokinese: Fysieke splitsing van het cytoplasma, zodat twee aparte cellen
ontstaan.
Deze fasen zorgen voor correcte celdeling en genetische continuïteit.
10. Celdifferentiatie verklaren en het belang ervan verduidelijken
Celdifferentiatie is het proces waarbij cellen zich ontwikkelen tot specifieke
celtypes met bepaalde eigenschappen en functies. Dit is essentieel voor de
ontwikkeling en werking van meercellige organismen.
H20
1. Wat is het verschil tussen genotype en fenotype?
• Genotype is de genetische informatie die een individu draagt, oftewel de
verzameling genen op het DNA.
• Fenotype is het waarneembare resultaat van het genotype, beïnvloed door
omgevingsfactoren. Het betreft bijvoorbeeld haarkleur, bloedgroep of de aanleg
voor bepaalde ziektes.
2. Wat is het verschil tussen een gen en een allel?
• Een gen is een stukje DNA dat codeert voor een specifieke eigenschap of eiwit.
• Een allel is een variant van een gen. Bijvoorbeeld: het gen voor oogkleur kan het
allel voor blauwe ogen of het allel voor bruine ogen hebben.
, 3. Wat betekenen de termen homozygoot en heterozygoot?
• Homozygoot betekent dat iemand twee dezelfde allelen heeft voor een bepaald
gen (bijv. AA of aa).
• Heterozygoot betekent dat iemand twee verschillende allelen heeft (bijv. Aa).
• Een dominant allel komt tot uiting als het aanwezig is (bijv. A). Een recessief allel
(a) komt enkel tot uiting als iemand homozygoot is (aa).
4. Hoe voorspel je het fenotype van nakomelingen met het vierkant van Punnett?
• Het vierkant van Punnett is een diagram waarmee je de kans kunt berekenen
dat nakomelingen bepaalde allelen krijgen.
• Voorbeeld:
o Ouders: Aa × Aa
o Punnett-kwadraat geeft: AA, Aa, Aa, aa
o Kans op fenotype (bij dominant A): 75% toont het dominante kenmerk,
25% recessief.
5. Wat is monogene erfelijkheid?
• Monogene erfelijkheid betekent dat een eigenschap bepaald wordt door één
gen.
• Voorbeeld: de bloedgroep wordt bepaald door één gen met meerdere allelen.
6. Wat is polygene erfelijkheid?
• Polygene erfelijkheid houdt in dat een eigenschap bepaald wordt door
meerdere genen die samenwerken.
• Voorbeeld: lichaamslengte, huidskleur.
7. Wat is geslachtsgebonden erfelijkheid? Geef een voorbeeld.
• Geslachtsgebonden erfelijkheid verwijst naar genen die op de
geslachtschromosomen liggen, meestal op het X-chromosoom.
• Voorbeeld: kleurenblindheid. Vrouwen hebben twee X-chromosomen en
kunnen drager zijn zonder symptomen. Mannen hebben één X-chromosoom en
krijgen de aandoening als dat X-chromosoom het afwijkende allel bevat.
8. Wat is het menselijk genoom?
• Het menselijk genoom is de volledige set van erfelijke informatie van een mens.
• Bestaat uit:
o 3,2 miljard basenparen
o 23 chromosomenparen (waarvan 1 paar geslachtschromosomen)