HOOFDSTUK 1: PERSONEN MET EEN AUDITIEVE
BEPERKING
1. AUDITIEVE BEPERKING
1.1. TERMINOLOGIE EN CLASSIFICATIE
- Auditieve beperking is een overkoepelende term voor alle vormen van
gehoorverlies, van licht tot volledig
- Doofheid = gehoorverlies >90 dB, gesproken taal zonder hulpmiddelen is
meestal niet verstaanbaar. Doof zijn betekent vaak ook identificatie met de
Dovengemeenschap en het gebruik van Gebarentaal.
- Slechthorendheid = gehoorverlies tussen 20 en 90 dB, waarbij communicatie
met of zonder hulpmiddelen deels mogelijk blijft.
- Er wordt binnen de Dovengemeenschap gepleit voor het gebruik van
"gehoorstatus" in plaats van "gehoorverlies" om het negatieve beeld van een
'tekort' te vermijden.
- In de cursus wordt toch de term gehoorverlies gebruikt voor duidelijkheid, maar er
is bewustzijn dat dit als stigmatiserend ervaren kan worden.
- Er is een onderscheid tussen:
o Prelinguale doofheid: ontstaat vóór taalontwikkeling → grote impact op
taal en cognitieve ontwikkeling.
o Postlinguale doofheid: ontstaat na taalontwikkeling → impact op
verstaan, maar niet op taalproductie.
- Gehoorverlies kan:
o Unilateraal zijn (één oor) → moeilijkheden met geluidslokalisatie en
verstaan in lawaai.
o Bilateraal zijn (beide oren) → grotere impact op communicatie en sociaal
contact.
- Dovencultuur is een eigen cultuur met unieke waarden, normen, taal
(Gebarentaal) en sterke sociale verbondenheid, vaak rond Dovenscholen en
gemeenschappen.
1.2. ICF KIJK OP AUDITIEVE BEPERKING
- De ICF-benadering (Internationaal classificatiesysteem van functioneren) kijkt niet
enkel naar het medische aspect, maar naar de wisselwerking tussen iemands
gezondheid, persoonlijke factoren en de omgeving.
- Een beperking leidt niet automatisch tot een handicap – dit hangt af van hoe
iemand functioneert in zijn omgeving
1. Activiteiten:
- Auditieve beperkingen beïnvloeden dagelijkse taken.
- Voorbeelden:
o Moeite met gesproken communicatie.
o Problemen bij telefoneren.
o Geluidssignalen van apparaten of deurbel niet horen.
2. Participatie:
- Gehoorverlies kan deelname aan de samenleving beïnvloeden, wat dan als
handicap wordt gezien.
1
, - Voorbeelden:
o Moeilijke toegang tot regulier onderwijs.
o Uitdagingen op de arbeidsmarkt.
o Beperkte sociale interactie.
o Geen toegang tot gesproken lessen zonder tolk.
3. Omgevingsfactoren:
- Externe omstandigheden kunnen deelname belemmeren of vergemakkelijken.
- Voorbeelden van belemmeringen:
o Lawaaierige omgevingen.
o Geen ondertiteling of tolken.
- Voorbeelden van ondersteunende factoren:
o Beschikbaarheid van Gebarentaaltolken.
o Gebruik van Gebarentaal.
o Ringleidingen.
o Inclusieve werkplekken.
4. Persoonlijke factoren:
- Individuele kenmerken bepalen hoe iemand omgaat met gehoorverlies.
- Voorbeelden:
o Identiteit (bijv. Dovencultuur vs. medisch perspectief).
o Copingstrategieën.
o Sociale steun.
o Acceptatie en gebruik van hulpmiddelen.
- Hulpverleners gebruiken het ICF-model om op basis van de geanalyseerde
beperkingen een gepersonaliseerd plan op te stellen.
- Het ICF-model zorgt ervoor dat verschillende disciplines (audiologen, logopedisten,
orthopedagogen, psychologen, maatschappelijk werkers) een gemeenschappelijke
taal hanteren om de ondersteuning op elkaar af te stemmen.
- Zo kunnen artsen zich richten op de medische behandeling, terwijl logopedisten
zich focussen op spraak- en luistertraining en maatschappelijk werkers kijken naar
sociale participatie en toegankelijkheid.
1.3. ETIOLOGIE: OORZAKEN VAN AUDITIEVE BEPERKINGEN
- Auditieve beperkingen beïnvloeden communicatie, sociale interactie en deelname
aan de samenleving.
- In orthopedagogiek en medische wetenschap wordt gehoorverlies geclassificeerd
om gerichte ondersteuning te bieden.
- Het medisch model beschouwt auditieve beperkingen als een fysiek defect en
richt zich op:
o Medische diagnostiek
o Behandeling
o Technologische hulpmiddelen
- Doel is om oorzaken en types gehoorverlies in kaart te brengen voor gerichte
interventies.
2
, - De classificatie van De Pauw et al. (2022) biedt een gestructureerd kader voor
diagnostiek en ondersteuning.
- Er wordt onderscheid gemaakt op basis van:
o Herkomst: Endogeen vs. Exogeen
o Aard: Geleidingsverlies vs. Perceptief verlies
Indeling volgens herkomst: Endogeen vs. Exogeen
- Endogene oorzaken (genetisch):
o Erfelijke gehoorstoornissen zoals het Syndroom van Usher, Syndroom van
Waardenburg en Syndroom van Pendred.
o Overerving: autosomaal recessief of dominant, wat bepaalt of kinderen
verhoogd risico hebben op gehoorverlies.
o Ongeveer 50% van de vroegtijdige auditieve beperkingen heeft een
genetische oorsprong.
- Exogene oorzaken (verworven):
o Prenataal: infecties zoals CMV, rubella, toxoplasmose, of blootstelling aan
ototoxische medicatie.
o Perinataal: gehoorschade door zuurstoftekort, vroeggeboorte of
gecompliceerde bevallingen.
o Postnataal: lawaaislechthorendheid, chronische middenoorontsteking,
hersenvliesontsteking en ouderdomsslechthorendheid (presbyacusis).
Indeling volgens aard: Geleidingsverlies vs. Perceptief verlies
- Geleidingsverlies: probleem in het buiten- of middenoor, waardoor geluid niet
goed naar het binnenoor wordt doorgegeven.
o Oorzaken: oorsmeerprop, misvorming van de gehoorgang, lijmoor,
perforatie van het trommelvlies of problemen met de gehoorbeentjes.
- Perceptief verlies (sensorineuraal): probleem in het binnenoor of de gehoorzenuw.
o Oorzaken: aangeboren afwijkingen, schade door lawaai, ototoxische
medicatie of veroudering (presbyacusis).
- Gemengd gehoorverlies: combinatie van geleidings- en perceptief verlies, waarbij
zowel het middenoor als het binnenoor is aangetast.
Onbekende oorzaken
- Sommige auditieve beperkingen hebben geen duidelijke oorzaak.
o Mogelijke factoren: stress, genetische aanleg of blootstelling aan toxische
stoffen, maar het mechanisme blijft vaak onbekend.
Classificatie volgens De Pauw
- In de classificatie wordt ook de aanvangsleeftijd van het gehoorverlies
aangegeven, met onderscheid tussen:
o Prelinguaal (gehoorverlies vóór de taalverwerving).
o Postlinguaal (gehoorverlies na de taalverwerving).
Hieronder wordt de classificatie schematisch weergegeven. In deze weergave is ook de
aanvangsleeftijd van het gehoorverlies opgenomen, waarbij een onderscheid wordt
gemaakt tussen prelinguaal (voor de taalverwerving) en postlinguaal (na de
taalverwerving).
3
, 1.4. PREVENTIE BIJ AUDITIEVE BEPERKINGEN
- Het biopsychosociaal model ziet gehoorverlies niet alleen als een medische
aandoening, maar als een samenspel van medische, psychologische en sociale
factoren
- De impact van auditieve beperkingen hangt niet alleen af van de ernst van het
gehoorverlies, maar ook van:
o Taalontwikkeling
o Sociale acceptatie
o Toegankelijkheid van onderwijs en werk
- Het combineren van het medisch model en het biopsychosociaal model zorgt voor:
o Een vollediger beeld van auditieve beperkingen
o Medische classificatie voor diagnostiek en behandeling
o Inzicht in dagelijkse gevolgen en nodige ondersteuning voor inclusie en
participatie
- Preventiestrategieën houden rekening met zowel:
o Endogene oorzaken (genetisch)
o Exogene oorzaken (omgevingsfactoren)
- Deze strategieën plaatsen gehoorverlies binnen een maatschappelijke en
communicatieve context
- Preventie richt zich op verschillende momenten van ontstaan:
o Prenataal, perinataal, postnataal
- Drie niveaus van preventie:
o Primaire preventie: voorkomen van gehoorverlies
o Secundaire preventie: vroegtijdige opsporing en interventie
o Tertiaire preventie: verbeteren van participatie en levenskwaliteit
4
BEPERKING
1. AUDITIEVE BEPERKING
1.1. TERMINOLOGIE EN CLASSIFICATIE
- Auditieve beperking is een overkoepelende term voor alle vormen van
gehoorverlies, van licht tot volledig
- Doofheid = gehoorverlies >90 dB, gesproken taal zonder hulpmiddelen is
meestal niet verstaanbaar. Doof zijn betekent vaak ook identificatie met de
Dovengemeenschap en het gebruik van Gebarentaal.
- Slechthorendheid = gehoorverlies tussen 20 en 90 dB, waarbij communicatie
met of zonder hulpmiddelen deels mogelijk blijft.
- Er wordt binnen de Dovengemeenschap gepleit voor het gebruik van
"gehoorstatus" in plaats van "gehoorverlies" om het negatieve beeld van een
'tekort' te vermijden.
- In de cursus wordt toch de term gehoorverlies gebruikt voor duidelijkheid, maar er
is bewustzijn dat dit als stigmatiserend ervaren kan worden.
- Er is een onderscheid tussen:
o Prelinguale doofheid: ontstaat vóór taalontwikkeling → grote impact op
taal en cognitieve ontwikkeling.
o Postlinguale doofheid: ontstaat na taalontwikkeling → impact op
verstaan, maar niet op taalproductie.
- Gehoorverlies kan:
o Unilateraal zijn (één oor) → moeilijkheden met geluidslokalisatie en
verstaan in lawaai.
o Bilateraal zijn (beide oren) → grotere impact op communicatie en sociaal
contact.
- Dovencultuur is een eigen cultuur met unieke waarden, normen, taal
(Gebarentaal) en sterke sociale verbondenheid, vaak rond Dovenscholen en
gemeenschappen.
1.2. ICF KIJK OP AUDITIEVE BEPERKING
- De ICF-benadering (Internationaal classificatiesysteem van functioneren) kijkt niet
enkel naar het medische aspect, maar naar de wisselwerking tussen iemands
gezondheid, persoonlijke factoren en de omgeving.
- Een beperking leidt niet automatisch tot een handicap – dit hangt af van hoe
iemand functioneert in zijn omgeving
1. Activiteiten:
- Auditieve beperkingen beïnvloeden dagelijkse taken.
- Voorbeelden:
o Moeite met gesproken communicatie.
o Problemen bij telefoneren.
o Geluidssignalen van apparaten of deurbel niet horen.
2. Participatie:
- Gehoorverlies kan deelname aan de samenleving beïnvloeden, wat dan als
handicap wordt gezien.
1
, - Voorbeelden:
o Moeilijke toegang tot regulier onderwijs.
o Uitdagingen op de arbeidsmarkt.
o Beperkte sociale interactie.
o Geen toegang tot gesproken lessen zonder tolk.
3. Omgevingsfactoren:
- Externe omstandigheden kunnen deelname belemmeren of vergemakkelijken.
- Voorbeelden van belemmeringen:
o Lawaaierige omgevingen.
o Geen ondertiteling of tolken.
- Voorbeelden van ondersteunende factoren:
o Beschikbaarheid van Gebarentaaltolken.
o Gebruik van Gebarentaal.
o Ringleidingen.
o Inclusieve werkplekken.
4. Persoonlijke factoren:
- Individuele kenmerken bepalen hoe iemand omgaat met gehoorverlies.
- Voorbeelden:
o Identiteit (bijv. Dovencultuur vs. medisch perspectief).
o Copingstrategieën.
o Sociale steun.
o Acceptatie en gebruik van hulpmiddelen.
- Hulpverleners gebruiken het ICF-model om op basis van de geanalyseerde
beperkingen een gepersonaliseerd plan op te stellen.
- Het ICF-model zorgt ervoor dat verschillende disciplines (audiologen, logopedisten,
orthopedagogen, psychologen, maatschappelijk werkers) een gemeenschappelijke
taal hanteren om de ondersteuning op elkaar af te stemmen.
- Zo kunnen artsen zich richten op de medische behandeling, terwijl logopedisten
zich focussen op spraak- en luistertraining en maatschappelijk werkers kijken naar
sociale participatie en toegankelijkheid.
1.3. ETIOLOGIE: OORZAKEN VAN AUDITIEVE BEPERKINGEN
- Auditieve beperkingen beïnvloeden communicatie, sociale interactie en deelname
aan de samenleving.
- In orthopedagogiek en medische wetenschap wordt gehoorverlies geclassificeerd
om gerichte ondersteuning te bieden.
- Het medisch model beschouwt auditieve beperkingen als een fysiek defect en
richt zich op:
o Medische diagnostiek
o Behandeling
o Technologische hulpmiddelen
- Doel is om oorzaken en types gehoorverlies in kaart te brengen voor gerichte
interventies.
2
, - De classificatie van De Pauw et al. (2022) biedt een gestructureerd kader voor
diagnostiek en ondersteuning.
- Er wordt onderscheid gemaakt op basis van:
o Herkomst: Endogeen vs. Exogeen
o Aard: Geleidingsverlies vs. Perceptief verlies
Indeling volgens herkomst: Endogeen vs. Exogeen
- Endogene oorzaken (genetisch):
o Erfelijke gehoorstoornissen zoals het Syndroom van Usher, Syndroom van
Waardenburg en Syndroom van Pendred.
o Overerving: autosomaal recessief of dominant, wat bepaalt of kinderen
verhoogd risico hebben op gehoorverlies.
o Ongeveer 50% van de vroegtijdige auditieve beperkingen heeft een
genetische oorsprong.
- Exogene oorzaken (verworven):
o Prenataal: infecties zoals CMV, rubella, toxoplasmose, of blootstelling aan
ototoxische medicatie.
o Perinataal: gehoorschade door zuurstoftekort, vroeggeboorte of
gecompliceerde bevallingen.
o Postnataal: lawaaislechthorendheid, chronische middenoorontsteking,
hersenvliesontsteking en ouderdomsslechthorendheid (presbyacusis).
Indeling volgens aard: Geleidingsverlies vs. Perceptief verlies
- Geleidingsverlies: probleem in het buiten- of middenoor, waardoor geluid niet
goed naar het binnenoor wordt doorgegeven.
o Oorzaken: oorsmeerprop, misvorming van de gehoorgang, lijmoor,
perforatie van het trommelvlies of problemen met de gehoorbeentjes.
- Perceptief verlies (sensorineuraal): probleem in het binnenoor of de gehoorzenuw.
o Oorzaken: aangeboren afwijkingen, schade door lawaai, ototoxische
medicatie of veroudering (presbyacusis).
- Gemengd gehoorverlies: combinatie van geleidings- en perceptief verlies, waarbij
zowel het middenoor als het binnenoor is aangetast.
Onbekende oorzaken
- Sommige auditieve beperkingen hebben geen duidelijke oorzaak.
o Mogelijke factoren: stress, genetische aanleg of blootstelling aan toxische
stoffen, maar het mechanisme blijft vaak onbekend.
Classificatie volgens De Pauw
- In de classificatie wordt ook de aanvangsleeftijd van het gehoorverlies
aangegeven, met onderscheid tussen:
o Prelinguaal (gehoorverlies vóór de taalverwerving).
o Postlinguaal (gehoorverlies na de taalverwerving).
Hieronder wordt de classificatie schematisch weergegeven. In deze weergave is ook de
aanvangsleeftijd van het gehoorverlies opgenomen, waarbij een onderscheid wordt
gemaakt tussen prelinguaal (voor de taalverwerving) en postlinguaal (na de
taalverwerving).
3
, 1.4. PREVENTIE BIJ AUDITIEVE BEPERKINGEN
- Het biopsychosociaal model ziet gehoorverlies niet alleen als een medische
aandoening, maar als een samenspel van medische, psychologische en sociale
factoren
- De impact van auditieve beperkingen hangt niet alleen af van de ernst van het
gehoorverlies, maar ook van:
o Taalontwikkeling
o Sociale acceptatie
o Toegankelijkheid van onderwijs en werk
- Het combineren van het medisch model en het biopsychosociaal model zorgt voor:
o Een vollediger beeld van auditieve beperkingen
o Medische classificatie voor diagnostiek en behandeling
o Inzicht in dagelijkse gevolgen en nodige ondersteuning voor inclusie en
participatie
- Preventiestrategieën houden rekening met zowel:
o Endogene oorzaken (genetisch)
o Exogene oorzaken (omgevingsfactoren)
- Deze strategieën plaatsen gehoorverlies binnen een maatschappelijke en
communicatieve context
- Preventie richt zich op verschillende momenten van ontstaan:
o Prenataal, perinataal, postnataal
- Drie niveaus van preventie:
o Primaire preventie: voorkomen van gehoorverlies
o Secundaire preventie: vroegtijdige opsporing en interventie
o Tertiaire preventie: verbeteren van participatie en levenskwaliteit
4