KIJKEN NAAR LEERLINGEN
Waarnemen en observeren
DEEL 1: DE BEGINSITUATIE
1. DE BEGINSITUATIE
De beginsituatie: alles wat je weet van het kind: leerling kenmerken, onderwijs
kenmerken, omgevingskenmerken
Elk kind is uniek kinderen verschillen van elkaar
Kinderen dagen de school uit differentiatie (aanbod aanpassen aan wat ze in
hun mars hebben) vertrek vanuit vaststellingen dat leerlingen verschillen van
elkaar = beginsituatie in kaart brengen.
Leerlingen sterker motiveren eigen mogelijkheden kunnen verwerken (=meer
betrokkenheid, meer motivatie)
Handelen van leerkracht en leeromgeving voortdurend afstemmen op wat
leerlingen nodig hebben om te ontwikkelen (proberen door te hebben wat er
omgaat in de leerling, probeer onder hun huid te kruipen)
Omgeving scheppen waarin leerlingen volop kansen krijgen
Essentieel voor een goede leerkracht: juiste informatie verzamelen over de
leerlingen
2. BELANG VAN DE BEGINSITUATIE
Begeleiden van leerprocessen
Leerling voelt zich goed in zijn vel
Leerling is gemotiveerd wanneer ze zich gewaardeerd voelen, sociale
verbondenheid en relatie leerling leerkracht = cruciaal (les 4)
Zich bekwaam voelen (ik kan iets, ik voel dat ik iets kan)
Leerling voelt zich competent hangt samen met de mindset (les 3) (zelf
invloed uitoefenen op wat ze kunnen doen)
Weten waar het kind staat in zijn ontwikkeling en hoe het leert daarop verder
bouwen
3. ELEMENTEN VAN DE BEGINSITUATIE
Leerlingkenmerken
Voorkennis
Cognitieve vaardigheden
Affectieve vaardigheden
Metacognitieve vaardigheden
Onderwijskenmerken
Kenmerken van de leraar
Kenmerken van de klasgroep
Omgevingskenmerken
Gedifferentieerd werken: rekening houden met beginsituatie individuele leerling
(individugerichte focus) en de klasgroep (groepsgerichte focus)
Zone van de naaste ontwikkeling van de leerling
Voorbeeldvragen
Wie is de leerling als mens?
Hoe denkt, voelt handelt dit kind
Hoe functioneert het kind?
Hoe ziet de ontwikkeling eruit met verschillende
ontwikkelingsdomeinen?
Welke talenten heeft het kind?
, Welke ontwikkelnoden en – behoeften heeft het kind?
DEEL 2 OBSERVEREN
1. WAARNEMEN
Waarnemen: resultaat van een (meestal onbewust) subjectief selectieproces
Selecteren wat je op de voorgrond toelaat
Meer bewust zijn van nieuwe of opvallende prikkels
Onbewust = spontaan op basis van voorkennis of context
Subjectief = vanzelfsprekend
Waarnemen iets opmerken van 1 of meerdere van je 5 zintuigen
Horen
Zien
Ruiken
Proeven
Voelen
Verschil waarnemen en observeren
Waarnemen= subjectief en onbewust
Observeren = bewust uit bepaalde opdrachten
2. OBSERVEREN
2.1) WAT IS OBSERVEREN
observeren: gaat over verwonderen, openstaan, je laten raken en begrijpen wat
kinderen beweegt
bijzondere vorm van waarnemen:
objectief en doelgericht waarnemen van gedrag in context
vanuit een doel met een plan
bepaal vooraf:
wat je te weten wil komen
wat je daartoe wil waarnemen
wanneer je dat gaat doen
hoe je dat organiseert
hoe en waar je gaat zitten
hoe je je waarneming het beste kan vastleggen
observeren doe je nooit toevallig, waarnemen wel
essentie observeren= eerst gegevens verzamelen , geen interpretaties toelaten
observeren= manier van gegevens verzamelen door middel van een vraag
waarop je antwoorden wilt
even in de klas kijken is NIET observeren (het is waarnemen)
2.2) WAAROM OBSERVEERT DE LERAAR
het is de taak van de leerkracht om een kind goed in beeld te brengen
2 aspecten spelen hierbij belangrijke rol: (hiermee houdt de leraar
rekening)
Overeenkomsten tussen de leerlingen
Verschillen tussen de kinderen
Elk kind is uniek MAAR de uniciteit (uniek zijn) maakt het niet makkelijker om te
observeren
Op de verschillen en gelijkenissen van de leerling stemt de leraar het leer
aanbod af
Kern en doel van observeren:
Gemeenschappelijke kenmerken signaleren
, Waarnemen in welke mate er sprake is van afwijkend zijn van de
gangbare ontwikkeling
Kwaliteit van het onderwijs verhogen: effectiever inspelen op de
onderwijsbehoeften van leerlingen
Observeren = een vorm van volgen met de bedoeling om gegevens te
verzamelen
Observeren is doelgericht
Observeren heeft enkel zin als je weet wat je ziet vak inhoudelijke en
vakdidactische kennis
Het gaat systematisch
Weten hoe te handelen: om invloed op het leren van de leerlingen uit te
oefenen
Oprecht nieuwsgierigheid als leraar hebben
Belang observeren:
Hulpmiddel om iets of iemand beter te leren kennen en als voorbereiding
op latere doeleinden
Als leraar doe je het voor de begeleiding van elk individueel kind
Hulpmiddel om zicht te krijgen op eigen talenten en werkpunten
2.3) SOORTEN OBSERVATIE
Observatie: 2 hoofdvormen
Open observatie (ongestructureerde observatie)
Gerichte observatie (gestructureerde observatie)
PARTICIPERENDE OBSERVATIE
Observator is zelf betrokken binnen de context van de observatie
Spelen met het kind dat je observeert
NADEEL: observator kan invloed hebben op gedrag van geobserveerde kind
Belangrijke vorm van observeren
NIET PARCIPERENDE OBSERVATIE
Observator gaat niet in interactie met geobserveerde kind
Staat buiten de geobserveerde situatie
Onopvallend aanwezig zijn in de klas, speelplaats
WAARNEMEN, SPONTANE OF DAGELIJKSE OBSERVATIE
Doorheen de dag: voortdurend gedrag, inzet, prestaties van leerlingen
observeren
Opvallende zaken noteren
Gewenst of ongewenst gedragingen
GESTRUCTUREERDE OF OPEN OBSERVATIE
Gedrag leerlingen breed bekijken
Bepaalde situaties of lange observatieperiode
GESTRUCTUREERD OF GESLOTEN OBSERVATIE
Bijkomende informatie verzamelen om leerling zo goed mogelijk in kaart te
brengen
Observatie met een bepaald doel voor ogen
Vastzetten van welke ontwikkelingsdomeinen in de observatie worden
meegenomen
ZELFOBSERVATIE
Waarnemen en observeren
DEEL 1: DE BEGINSITUATIE
1. DE BEGINSITUATIE
De beginsituatie: alles wat je weet van het kind: leerling kenmerken, onderwijs
kenmerken, omgevingskenmerken
Elk kind is uniek kinderen verschillen van elkaar
Kinderen dagen de school uit differentiatie (aanbod aanpassen aan wat ze in
hun mars hebben) vertrek vanuit vaststellingen dat leerlingen verschillen van
elkaar = beginsituatie in kaart brengen.
Leerlingen sterker motiveren eigen mogelijkheden kunnen verwerken (=meer
betrokkenheid, meer motivatie)
Handelen van leerkracht en leeromgeving voortdurend afstemmen op wat
leerlingen nodig hebben om te ontwikkelen (proberen door te hebben wat er
omgaat in de leerling, probeer onder hun huid te kruipen)
Omgeving scheppen waarin leerlingen volop kansen krijgen
Essentieel voor een goede leerkracht: juiste informatie verzamelen over de
leerlingen
2. BELANG VAN DE BEGINSITUATIE
Begeleiden van leerprocessen
Leerling voelt zich goed in zijn vel
Leerling is gemotiveerd wanneer ze zich gewaardeerd voelen, sociale
verbondenheid en relatie leerling leerkracht = cruciaal (les 4)
Zich bekwaam voelen (ik kan iets, ik voel dat ik iets kan)
Leerling voelt zich competent hangt samen met de mindset (les 3) (zelf
invloed uitoefenen op wat ze kunnen doen)
Weten waar het kind staat in zijn ontwikkeling en hoe het leert daarop verder
bouwen
3. ELEMENTEN VAN DE BEGINSITUATIE
Leerlingkenmerken
Voorkennis
Cognitieve vaardigheden
Affectieve vaardigheden
Metacognitieve vaardigheden
Onderwijskenmerken
Kenmerken van de leraar
Kenmerken van de klasgroep
Omgevingskenmerken
Gedifferentieerd werken: rekening houden met beginsituatie individuele leerling
(individugerichte focus) en de klasgroep (groepsgerichte focus)
Zone van de naaste ontwikkeling van de leerling
Voorbeeldvragen
Wie is de leerling als mens?
Hoe denkt, voelt handelt dit kind
Hoe functioneert het kind?
Hoe ziet de ontwikkeling eruit met verschillende
ontwikkelingsdomeinen?
Welke talenten heeft het kind?
, Welke ontwikkelnoden en – behoeften heeft het kind?
DEEL 2 OBSERVEREN
1. WAARNEMEN
Waarnemen: resultaat van een (meestal onbewust) subjectief selectieproces
Selecteren wat je op de voorgrond toelaat
Meer bewust zijn van nieuwe of opvallende prikkels
Onbewust = spontaan op basis van voorkennis of context
Subjectief = vanzelfsprekend
Waarnemen iets opmerken van 1 of meerdere van je 5 zintuigen
Horen
Zien
Ruiken
Proeven
Voelen
Verschil waarnemen en observeren
Waarnemen= subjectief en onbewust
Observeren = bewust uit bepaalde opdrachten
2. OBSERVEREN
2.1) WAT IS OBSERVEREN
observeren: gaat over verwonderen, openstaan, je laten raken en begrijpen wat
kinderen beweegt
bijzondere vorm van waarnemen:
objectief en doelgericht waarnemen van gedrag in context
vanuit een doel met een plan
bepaal vooraf:
wat je te weten wil komen
wat je daartoe wil waarnemen
wanneer je dat gaat doen
hoe je dat organiseert
hoe en waar je gaat zitten
hoe je je waarneming het beste kan vastleggen
observeren doe je nooit toevallig, waarnemen wel
essentie observeren= eerst gegevens verzamelen , geen interpretaties toelaten
observeren= manier van gegevens verzamelen door middel van een vraag
waarop je antwoorden wilt
even in de klas kijken is NIET observeren (het is waarnemen)
2.2) WAAROM OBSERVEERT DE LERAAR
het is de taak van de leerkracht om een kind goed in beeld te brengen
2 aspecten spelen hierbij belangrijke rol: (hiermee houdt de leraar
rekening)
Overeenkomsten tussen de leerlingen
Verschillen tussen de kinderen
Elk kind is uniek MAAR de uniciteit (uniek zijn) maakt het niet makkelijker om te
observeren
Op de verschillen en gelijkenissen van de leerling stemt de leraar het leer
aanbod af
Kern en doel van observeren:
Gemeenschappelijke kenmerken signaleren
, Waarnemen in welke mate er sprake is van afwijkend zijn van de
gangbare ontwikkeling
Kwaliteit van het onderwijs verhogen: effectiever inspelen op de
onderwijsbehoeften van leerlingen
Observeren = een vorm van volgen met de bedoeling om gegevens te
verzamelen
Observeren is doelgericht
Observeren heeft enkel zin als je weet wat je ziet vak inhoudelijke en
vakdidactische kennis
Het gaat systematisch
Weten hoe te handelen: om invloed op het leren van de leerlingen uit te
oefenen
Oprecht nieuwsgierigheid als leraar hebben
Belang observeren:
Hulpmiddel om iets of iemand beter te leren kennen en als voorbereiding
op latere doeleinden
Als leraar doe je het voor de begeleiding van elk individueel kind
Hulpmiddel om zicht te krijgen op eigen talenten en werkpunten
2.3) SOORTEN OBSERVATIE
Observatie: 2 hoofdvormen
Open observatie (ongestructureerde observatie)
Gerichte observatie (gestructureerde observatie)
PARTICIPERENDE OBSERVATIE
Observator is zelf betrokken binnen de context van de observatie
Spelen met het kind dat je observeert
NADEEL: observator kan invloed hebben op gedrag van geobserveerde kind
Belangrijke vorm van observeren
NIET PARCIPERENDE OBSERVATIE
Observator gaat niet in interactie met geobserveerde kind
Staat buiten de geobserveerde situatie
Onopvallend aanwezig zijn in de klas, speelplaats
WAARNEMEN, SPONTANE OF DAGELIJKSE OBSERVATIE
Doorheen de dag: voortdurend gedrag, inzet, prestaties van leerlingen
observeren
Opvallende zaken noteren
Gewenst of ongewenst gedragingen
GESTRUCTUREERDE OF OPEN OBSERVATIE
Gedrag leerlingen breed bekijken
Bepaalde situaties of lange observatieperiode
GESTRUCTUREERD OF GESLOTEN OBSERVATIE
Bijkomende informatie verzamelen om leerling zo goed mogelijk in kaart te
brengen
Observatie met een bepaald doel voor ogen
Vastzetten van welke ontwikkelingsdomeinen in de observatie worden
meegenomen
ZELFOBSERVATIE