Bouwstenen van dans:
1 Dansbouwstenen:
Lichaam/vorm
Ruimte
Tijd
Kracht
1.1 Lichaam/vorm:
Dansbewegingen kunnen vastgelegd of geïmproviseerd worden
1.1.1 Lichaamsvorm:
Je maakt met je lichaam een houding of vorm en beweegt in die vorm
Open: naar buiten toe (bv: blij zijn)
Gesloten: naar binnen toe (bv: bang zijn)
Hoekig (bv: blokje)
Rond (bv: bolletje)
Recht of gebogen
Symmetrisch of asymmetrisch
Statisch of dynamisch
Je beweegt met je hele lichaam of met 1 of meer lichaamsdelen (isolaties)
1.1.2 Geïsoleerd of totaal bewegen:
Geïsoleerd bewegen:
= een beweging beperkt tot 1 lichaamsdeel
Bv: hoofd, hand, …
Totaal bewegen:
= met je hele lichaam bewegen
1.1.3 Grootte:
Kleine bewegingen (bv: muis)
Grootte bewegingen (bv: reus)
Je kunt een beweging vergroten of verkleinen
1.1.4 Verplaatsend en ter plaatse bewegen:
We spreken van verplaatsing zodra er een gewichtsverplaatsing plaatsvindt (bv:
wandelen, huppelen, rollen, kruipen, …)
Als we ter plaatse beweging is er geen gewichtsverplaatsing
1
, 1.2 Ruimte:
1.2.1 Richting:
Voorwaarts of achterwaarts
Zijwaarts (van links naar recht)
Diagonaal
Bewegen gebeurt steeds in een bepaalde richting
1.2.2 Ruimtelagen:
Grondlaag:
Je beweegt laag, bij de grond (bv: kurken, rollen)
Middenlaag:
Op ooghoogte, onze dagelijkse bewegingen (bv: wandelen, zitten)
Hoge laag:
Je beweegt hoog (bv: springen, op tenen stappen)
Je gaat over v/d ene laag naar de andere
1.2.3 Vloerpatronen:
Een aantal richtingen vormen samen een patroon
Je legt een weg af in rechte lijnen of gebogen lijnen
Je maakt een patroon o/d vloer of in denkbeeldige vlakken in de lucht
1.2.4 Opstelling:
Je neemt een plaats in in de ruimte: vooraan, in het midden,…
Je legt een afstand af tijdens de beweging:
Geen afstand: ter plaatse buigen, strekken en draaien
Korte en lange afstand: lopen, springen en schuiven
Je neemt een positie in tegenover de andere dansers
2
1 Dansbouwstenen:
Lichaam/vorm
Ruimte
Tijd
Kracht
1.1 Lichaam/vorm:
Dansbewegingen kunnen vastgelegd of geïmproviseerd worden
1.1.1 Lichaamsvorm:
Je maakt met je lichaam een houding of vorm en beweegt in die vorm
Open: naar buiten toe (bv: blij zijn)
Gesloten: naar binnen toe (bv: bang zijn)
Hoekig (bv: blokje)
Rond (bv: bolletje)
Recht of gebogen
Symmetrisch of asymmetrisch
Statisch of dynamisch
Je beweegt met je hele lichaam of met 1 of meer lichaamsdelen (isolaties)
1.1.2 Geïsoleerd of totaal bewegen:
Geïsoleerd bewegen:
= een beweging beperkt tot 1 lichaamsdeel
Bv: hoofd, hand, …
Totaal bewegen:
= met je hele lichaam bewegen
1.1.3 Grootte:
Kleine bewegingen (bv: muis)
Grootte bewegingen (bv: reus)
Je kunt een beweging vergroten of verkleinen
1.1.4 Verplaatsend en ter plaatse bewegen:
We spreken van verplaatsing zodra er een gewichtsverplaatsing plaatsvindt (bv:
wandelen, huppelen, rollen, kruipen, …)
Als we ter plaatse beweging is er geen gewichtsverplaatsing
1
, 1.2 Ruimte:
1.2.1 Richting:
Voorwaarts of achterwaarts
Zijwaarts (van links naar recht)
Diagonaal
Bewegen gebeurt steeds in een bepaalde richting
1.2.2 Ruimtelagen:
Grondlaag:
Je beweegt laag, bij de grond (bv: kurken, rollen)
Middenlaag:
Op ooghoogte, onze dagelijkse bewegingen (bv: wandelen, zitten)
Hoge laag:
Je beweegt hoog (bv: springen, op tenen stappen)
Je gaat over v/d ene laag naar de andere
1.2.3 Vloerpatronen:
Een aantal richtingen vormen samen een patroon
Je legt een weg af in rechte lijnen of gebogen lijnen
Je maakt een patroon o/d vloer of in denkbeeldige vlakken in de lucht
1.2.4 Opstelling:
Je neemt een plaats in in de ruimte: vooraan, in het midden,…
Je legt een afstand af tijdens de beweging:
Geen afstand: ter plaatse buigen, strekken en draaien
Korte en lange afstand: lopen, springen en schuiven
Je neemt een positie in tegenover de andere dansers
2