Parasitologie
Hoofdstuk 1: Inleiding en definities
1. Inleiding
Parasitologie cursus uit medisch oogpunt?
- Medische sector parasieten alleen eukaryoten en alles helmynthen noemen, dus niet
volledig biologisch correct maar toch nu achter deze indeling
- Parasiet:
o morfologie, biologie, diagnose
- Relatie tussen gastheer en parasite: hoe een parasiet binnendringt bij de gastheer, etc.
o fysiologie, biochemie, celbiologie
- Immunologie: immunological response by the host and evasion mechanisms by the
parasite
o immuun mechanismen: humoraal, cellulair, moleculair
- Epidemiologie:
o transmissie en distributie: gastheer – parasiet – (vector) – omgeving
- Ziekteleer en behandeling:
o kliniek, pathologie, farmacologie, therapie
Waarom parasitologie?
- Zowel in het verleden (25%) als in het heden (14%) zijn parasieten en infectieziekten
veelvoorkomende doodsoorzaken
- Cijfers zijn onderschat: vooral in tropen en subtropen en ontwikkelingslanden
o Hier ook meer infectieziekten dan elders t.g.v.:
o Klimatologische omstandigheden
o Slechte leefomstandigheden & hygiëne
o Gebrekkige ziektebestrijding & behandeling
o Ondervoeding
o Gezondheidsopvoeding
o Regionale of ethnische (voedings) gewoonten
o Immunosuppressie (HIV) en opportunistische infecties
- Eukaryoten parasieten: intenstinale nematoden, malaria, schizosomastie, …
Diversiteit parasieten
- Virussen: obligaat parasitair
- Bacteriën: obligaat parasitair of vrijlevend
- Protista: parafyletische groep van eencelligen
- Fungi
- Plantae
- Metazoa: dierlijke parasieten
1
,2. Parasieten en gastheren
2.1. Samenlevingsvormen
Interactie Effect Voorbeeld
Competitie Competitor Competitor Schaap - konijn
- -
Predatie Predator Prooi Kat – muis, koe – gras
+ -
Symbiose
Mutualisme Mutualist Mutualist Koe – bacteria in
+ + rumen
Commensalisme Commensaal Gastheer Sommige bacteria –
+ 0 mens
Parasitisme Parasiet Gastheer Lintworm - varken
+ -
2.1.1. Mutualisme
- Mutualisme: wederzijds voordeel
2.1.2. Commensalisme
- Commensalisme:
o Nauwe associatie gastheer-commensaal
o Gastheer = omgeving voor commensaal
o Commensaal veroorzaakt geen schade aan gastheer
o Echt commensalisme is zeldzaam? (valt het neutrale effect echt eenduidig vast te
stellen)
- Forese:
o Phoronten “reizen samen”
o Geen parasitaire relatie
o Symbiose niet nodig voor levensfuncties
o Soms wel nadeel voor drager (anders eerder commensaal, afhankelijk van aantal
foronten)
2.1.3. Parasitisme
- Parasitisme:
o Nauwe associatie gastheer-parasiet
o Gastheer = omgeving voor parasiet
o Parasiet veroorzaakt schade aan gastheer
▪ Consumptie van opgenomen voedsel
▪ Consumptie van gastheerweefsel
▪ Beschadiging van gastheerweefsel
▪ Onrechtstreeks door immuunreactie gastheer
- Verschil parasitisme – predatie:
o gelijkaardig verschil in trofisch niveau (steeds heterotroof)
o Maar:
▪ Symbiotische associatie parasiet – gastheer
▪ Gastheer=omgeving voor parasiet
▪ Parasiet meestal veel kleiner dan gastheer
2
, ▪ Parasiet gebruikt tijdens (een fase) van zijn leven slechts één
gastheerindividu (+ eventueel kolonisatie van een nieuw individu)
▪ Predatie veroorzaakt (steeds) dood van prooi, parasitisme niet
- Parasitoid:
o Insect parasiterend op ander insect als larve
o Gastheer sterft, wordt helemaal “opgegeten”
o Predatie, maar slechts één gastheer
2.2. Parasieten
2.2.1. Ecto- en endoparasieten
- Endoparasieten (in holtes, in weefsels, of zelfs intracellulair)
- Ectoparasieten (op buitenkant van de gastheer)
- Mesoparasieten: leven in externe openingen (mond, …)
2.2.2. Micro– en macroparasieten
- Klassieke medische/vererinaire indeling:
o Parasitologie:
▪ Protozoa
▪ Helminthes (Platyhelminthes, Nematoda, …)
▪ Arthropoda
o Microbiologie:
▪ Virussen
▪ Bacteriën
▪ Evt. schimmels
- Andere indeling: vooral ecologische aspecten
o Microparasieten:
▪ Bacteria, Virussen, Fungi, Protozoa
▪ eencellig (prokaryoot of eukaryoot) of acellulair
▪ vermenigvuldiging in de gastheer (virulentie hangt niet af van aantal infectie-
events)
▪ korte generatietijd
▪ vaak intracellulair in de gastheer
▪ acute of chronische infecties, immuniteit
o Macroparasieten:
▪ Metazoa
▪ meercellige eukaryoten
▪ slechts zelden vermenigvuldiging
▪ (virulentie proportioneel met aantal infectie-events)
▪ lange generatietijd
▪ meestal in lichaamsholten of tussen cellen, zelden intracellulair
▪ chronische infecties, zelden blijvende immuniteit
2.2.3. Permanente en tijdelijke parasieten
- Nood aan parasitisme en tijd:
o Obligaat: zonder parasitisme kan levenscyclus niet voltooid worden
o Facultatief: onafhankelijke, niet parasitaire cyclus mogelijk
3
, o Permanent: volledige cyclus op gastheer
o Tijdelijk: deel van cyclus op gastheer
- Gastheersoort:
o Incidenteel: zeldzaam bij genoemde gastheer
- Erratisch: abnormale plaats
2.2.4. Biotrofen, necrotrofen en saprotrofen
- Voornamelijk bij parasitaire fungi en bacteriën
- Saprotrofen: leven van dood weefsel
- Necrotrofen: doden levend weefsel door toxische afscheidingen en groeien daar dan in
- Biotrofen: halen hun voedingsstoffen onmiddellijk uit levend weefsel
2.3. Gastheren
2.3.1. Eindgastheer
- Eindgastheer (hoofdgastheer) (”definitive host”)
o Volwassen parasieten (seksuele voortplanting)
o Per definitie noodzakelijk
- Homoxene, monoxene of monogenetische parasieten: slechts 1 gastheer (=
eindgastheer)
2.3.2. Tussengastheer
- Tussengastheer (”intermediate host”)
o Niet geslachtsrijpe levensstadia van de parasiet
o Noodzakelijk
o Ontwikkeling van nieuwe stadia
o Eventueel aseksuele vermenigvuldiging
o Soms belangrijke tussenschakel voor vinden van nieuwe gastheer (heteroxene
parasieten)
- Autoheteroxeen: breed gastheerspectrum
2.3.3. Transportgastheer en paratene gastheren
- Transportgastheer
o Geen ontwikkeling
o Niet strikt noodzakelijk
o Soms belangrijk als tussenschakel voor vinden van nieuwe gastheer
- Paratene gastheer (”dead-end host”)
o Geen ontwikkeling
o Meestal toevallige, doodlopende infecties
2.3.4. Vector, reservoir en zoönose
- Vanuit standpunt van een bepaalde soort (meestal mens)
o Vector
▪ Overdracht van ene gastheer naar andere
▪ Kan transportgastheer, tussengastheer of eindgastheer zijn
4
Hoofdstuk 1: Inleiding en definities
1. Inleiding
Parasitologie cursus uit medisch oogpunt?
- Medische sector parasieten alleen eukaryoten en alles helmynthen noemen, dus niet
volledig biologisch correct maar toch nu achter deze indeling
- Parasiet:
o morfologie, biologie, diagnose
- Relatie tussen gastheer en parasite: hoe een parasiet binnendringt bij de gastheer, etc.
o fysiologie, biochemie, celbiologie
- Immunologie: immunological response by the host and evasion mechanisms by the
parasite
o immuun mechanismen: humoraal, cellulair, moleculair
- Epidemiologie:
o transmissie en distributie: gastheer – parasiet – (vector) – omgeving
- Ziekteleer en behandeling:
o kliniek, pathologie, farmacologie, therapie
Waarom parasitologie?
- Zowel in het verleden (25%) als in het heden (14%) zijn parasieten en infectieziekten
veelvoorkomende doodsoorzaken
- Cijfers zijn onderschat: vooral in tropen en subtropen en ontwikkelingslanden
o Hier ook meer infectieziekten dan elders t.g.v.:
o Klimatologische omstandigheden
o Slechte leefomstandigheden & hygiëne
o Gebrekkige ziektebestrijding & behandeling
o Ondervoeding
o Gezondheidsopvoeding
o Regionale of ethnische (voedings) gewoonten
o Immunosuppressie (HIV) en opportunistische infecties
- Eukaryoten parasieten: intenstinale nematoden, malaria, schizosomastie, …
Diversiteit parasieten
- Virussen: obligaat parasitair
- Bacteriën: obligaat parasitair of vrijlevend
- Protista: parafyletische groep van eencelligen
- Fungi
- Plantae
- Metazoa: dierlijke parasieten
1
,2. Parasieten en gastheren
2.1. Samenlevingsvormen
Interactie Effect Voorbeeld
Competitie Competitor Competitor Schaap - konijn
- -
Predatie Predator Prooi Kat – muis, koe – gras
+ -
Symbiose
Mutualisme Mutualist Mutualist Koe – bacteria in
+ + rumen
Commensalisme Commensaal Gastheer Sommige bacteria –
+ 0 mens
Parasitisme Parasiet Gastheer Lintworm - varken
+ -
2.1.1. Mutualisme
- Mutualisme: wederzijds voordeel
2.1.2. Commensalisme
- Commensalisme:
o Nauwe associatie gastheer-commensaal
o Gastheer = omgeving voor commensaal
o Commensaal veroorzaakt geen schade aan gastheer
o Echt commensalisme is zeldzaam? (valt het neutrale effect echt eenduidig vast te
stellen)
- Forese:
o Phoronten “reizen samen”
o Geen parasitaire relatie
o Symbiose niet nodig voor levensfuncties
o Soms wel nadeel voor drager (anders eerder commensaal, afhankelijk van aantal
foronten)
2.1.3. Parasitisme
- Parasitisme:
o Nauwe associatie gastheer-parasiet
o Gastheer = omgeving voor parasiet
o Parasiet veroorzaakt schade aan gastheer
▪ Consumptie van opgenomen voedsel
▪ Consumptie van gastheerweefsel
▪ Beschadiging van gastheerweefsel
▪ Onrechtstreeks door immuunreactie gastheer
- Verschil parasitisme – predatie:
o gelijkaardig verschil in trofisch niveau (steeds heterotroof)
o Maar:
▪ Symbiotische associatie parasiet – gastheer
▪ Gastheer=omgeving voor parasiet
▪ Parasiet meestal veel kleiner dan gastheer
2
, ▪ Parasiet gebruikt tijdens (een fase) van zijn leven slechts één
gastheerindividu (+ eventueel kolonisatie van een nieuw individu)
▪ Predatie veroorzaakt (steeds) dood van prooi, parasitisme niet
- Parasitoid:
o Insect parasiterend op ander insect als larve
o Gastheer sterft, wordt helemaal “opgegeten”
o Predatie, maar slechts één gastheer
2.2. Parasieten
2.2.1. Ecto- en endoparasieten
- Endoparasieten (in holtes, in weefsels, of zelfs intracellulair)
- Ectoparasieten (op buitenkant van de gastheer)
- Mesoparasieten: leven in externe openingen (mond, …)
2.2.2. Micro– en macroparasieten
- Klassieke medische/vererinaire indeling:
o Parasitologie:
▪ Protozoa
▪ Helminthes (Platyhelminthes, Nematoda, …)
▪ Arthropoda
o Microbiologie:
▪ Virussen
▪ Bacteriën
▪ Evt. schimmels
- Andere indeling: vooral ecologische aspecten
o Microparasieten:
▪ Bacteria, Virussen, Fungi, Protozoa
▪ eencellig (prokaryoot of eukaryoot) of acellulair
▪ vermenigvuldiging in de gastheer (virulentie hangt niet af van aantal infectie-
events)
▪ korte generatietijd
▪ vaak intracellulair in de gastheer
▪ acute of chronische infecties, immuniteit
o Macroparasieten:
▪ Metazoa
▪ meercellige eukaryoten
▪ slechts zelden vermenigvuldiging
▪ (virulentie proportioneel met aantal infectie-events)
▪ lange generatietijd
▪ meestal in lichaamsholten of tussen cellen, zelden intracellulair
▪ chronische infecties, zelden blijvende immuniteit
2.2.3. Permanente en tijdelijke parasieten
- Nood aan parasitisme en tijd:
o Obligaat: zonder parasitisme kan levenscyclus niet voltooid worden
o Facultatief: onafhankelijke, niet parasitaire cyclus mogelijk
3
, o Permanent: volledige cyclus op gastheer
o Tijdelijk: deel van cyclus op gastheer
- Gastheersoort:
o Incidenteel: zeldzaam bij genoemde gastheer
- Erratisch: abnormale plaats
2.2.4. Biotrofen, necrotrofen en saprotrofen
- Voornamelijk bij parasitaire fungi en bacteriën
- Saprotrofen: leven van dood weefsel
- Necrotrofen: doden levend weefsel door toxische afscheidingen en groeien daar dan in
- Biotrofen: halen hun voedingsstoffen onmiddellijk uit levend weefsel
2.3. Gastheren
2.3.1. Eindgastheer
- Eindgastheer (hoofdgastheer) (”definitive host”)
o Volwassen parasieten (seksuele voortplanting)
o Per definitie noodzakelijk
- Homoxene, monoxene of monogenetische parasieten: slechts 1 gastheer (=
eindgastheer)
2.3.2. Tussengastheer
- Tussengastheer (”intermediate host”)
o Niet geslachtsrijpe levensstadia van de parasiet
o Noodzakelijk
o Ontwikkeling van nieuwe stadia
o Eventueel aseksuele vermenigvuldiging
o Soms belangrijke tussenschakel voor vinden van nieuwe gastheer (heteroxene
parasieten)
- Autoheteroxeen: breed gastheerspectrum
2.3.3. Transportgastheer en paratene gastheren
- Transportgastheer
o Geen ontwikkeling
o Niet strikt noodzakelijk
o Soms belangrijk als tussenschakel voor vinden van nieuwe gastheer
- Paratene gastheer (”dead-end host”)
o Geen ontwikkeling
o Meestal toevallige, doodlopende infecties
2.3.4. Vector, reservoir en zoönose
- Vanuit standpunt van een bepaalde soort (meestal mens)
o Vector
▪ Overdracht van ene gastheer naar andere
▪ Kan transportgastheer, tussengastheer of eindgastheer zijn
4