Samenvatting Sociaal ondernemen

SOCIAAL ONDERNEMEN
Data niet kennen, deze geeft ze

ONDERNEMEN INVLOED MAATSCHAPPIJ

EVOLUTIE VAN MANAGEMENTMODELLEN

- Reductie van complexe werkelijkheid
- Afspiegeling van samenleving
- Constante vernieuwing
o Levenslang leren


JAREN 1900-1920 (ROARING 20’S)

- Leven zit vol contrast
- Industriële (rijken)
o Rijken werden rijker door uitbuiting gewone werkmens (lage lonen)
o Werken om te leven voor de armen
- Er bestonden amper vakbonden (niemand kwam op voor de armen)
- Kinderarbeid zorgde voor vele sterfgevallen
- Industriële revolutie gaat snel
- Geen veiligheid in fabrieken
- Henry Ford
o Uitvinder loopband
 Zorgde ervoor dat het werk sneller kon gebeuren
 Zwaar voor arbeiders om vol te houden
 Hoe meer er geproduceerd werd hoe goedkoper het werd
 Auto’s waren ook meer voor de middenklasse
- Darlin
o Sociaal darwinisme
 Survival of the fittest
 Als je niet 100% kon werken was de kans groot dat je je job kwijt
was
 Hadden enorm veel arbeiders die wouden werken


1900-1925RATIONEEL DOELMODEL

= productiviteit en winst

= harder bestuur en producent

- Duidelijke leiding -> winst (leidinggevende denken alleen maar aan winst)
- Rationeel economisch klimaat (niet emotioneel maar hard)


1900-1925 INTERN PROCES MODEL

,= stabiliteit en continuïteit

- Routines en efficiëntie
- Hiërarchische cultuur en structuur
- Veel leidinggevende per afdeling
o Controleur en coördinator
o Er mocht geen tijd verloren gaan


OORLOG EN BEURSCRASH

- Werkloosheid
- Armoede bij alle klassen
o Hadden gevochten in de oorlog -> land moet iets terug doen
 Ontstaan vakbonden
 Gigantische impact
 6 op 7 dagen werken
 Geen kinderarbeid meer…
- Taak als vrouw veranderde naar huishouden
o Industriële revolutie zorgde voor uitdagingen die vrouwen in dagelijks leven
ondersteunen
 Stofzuiger
 Koelkast (je moest niet meer dagelijks naar de slager gaan want je
kon het zelf koud houden)
 Wasmachine
o Vrouwen kregen opeens tijd om iets anders te doen
 Goed voor de economie (iets gaan eten, reisje maken…)


1926-1950 HUMAN- RELATIONSMODEL

= inzet, samenhang en moreel

= mentor en stimulator (kijken wat er scheelt, verbetering zoeken)

- Lichtexperiment -> betrokkenheid
o In bepaalde afdeling licht sterker dan in controlegroep
o Dag erna licht gedempt
o Zowel met meer licht als met minder licht werkte ze beter
 Kwam doordat de mensen vroegen hoe hun dag was
- Participatie, consensus en teamgerichtheid
- Mensen moesten graag naar hun werk gaan


OORLOG EN OORLOG CHINA EN AMERIKA (ECONOMISCH)

- Strijd tussen 2 machten
- Maanlanding 1969
o Toen bestond de televisie en konden ze live volgen (technologische
vooruitgang)
- Jaren ’70 olie te kort
o Olielanden gaan olie meer geven
 Grote schulden om fabrieken olie te kunnen geven zodat ze blijven
werken

,NIEUWE UITVINDING LAPTOP

- Mensen waren niet meer onwetend, nieuwe bron informatie
- Konden beelden zien van bijvoorbeeld de Vietnamoorlog
o Zo kreeg je meer en meer protesten en kwamen op voor rechten
- Margaret Thatcher zorgde dat vrouwen veel rechten kregen


1951-1975 OPEN- SYSTEEMMODEL

= aanpassingsvermogen en externe ondersteuning

= innovator en bemiddelaar (constant bemiddelen tussen vernieuwingen en noden van
de mensen)

- Concurrentie -> innovatie, flexibiliteit




je moest je snel aanpassen (amoebes)

Meer naar de huidige maatschappij

- 1989 val van de Berlijnse muur
- 1991 Sovjet rijk valt uit elkaar


1976- HEDEN EN/ EN VOORONDERSTELLINGEN

- Aantrekken, houden, ontwikkelen van mensen
- Strategisch denken
- Innovatie
- Waarborgen prestatiegericht klimaat
- Verbeteren van klanttevredenheid
 Evenwicht


HEDEN

- Timemanagement en stressbeheersing
- Concurrentie voorblijven
- Leven en werk in balans houden
- Interne processen verbeteren
- Innovatie stimuleren
- Hybride werken


MODEL VAN CONCURRERENDE
WAARDEN



Alle vaardigheden aanwezig zijn om te
kunnen bolwerken

, Alles samengevoegd in 1 persoon = ondernemende coachende manager

UITDAGINGEN IN DE NON- PROFITSECTOR

Kloof die er was tussen de profit en de non- profitsector

Kloof begint meer en meer te dichten

- Professionalisering van de non- profitsector (leidinggevende)
- Steeds meer efficiëntie verwacht
o Cliënt ondersteunen maar ondertussen am registreren wat je doet
 Multitasken (lukt niet)
- Nu knelpuntberoep, was vroeger niet zo
o Snelle verandering
o Hoe behoudt een bedrijf zijn begeleiders
- Door veel innovatie moet je blijven leren
o Nieuwe methodieken, manieren om je cliënt te begeleiden
- Er wordt steeds meer verwacht dat wij moeten aantonen wat we doen
o Zeker als ze subsidies krijgen
o Zorgt ervoor dat er meer administratie bij komt kijken
 Tegenstrijdig (wat is belangrijker cliënt of administratie)

PRIVATISERING

De overheid weet precies wat goed is voor u

- Overheid bepaalde wat nodig was en zette daar geld tegenover
- Organisaties afhankelijk van overheid
o Geld ontvangen en uitgeven
o Verzorgingsstaat
o Door crisissen, maatschappelijke invloeden kreeg het moeilijker
 Bepaalde organisaties dachten niet strategisch na
 Wat als ze niet genoeg geld kregen = moeten aanpassen
o Stoppen met bestaan of samenwerken om nodige
middelen bij elkaar te krijgen
- Voordelen: organisaties genoodzaakt om te innoveren
o Cliënt koopt zelf zorg aan
o Privatisering -> self- advocacy
 Kleinschalige initiatieven in bewoonde wereld
- Kwaliteit bewaken
o Opkomen voor kwaliteit en niet alleen winst en kwantiteit