Biotechnologie
,Inleiding
1) Inleiding
• Technologie gebaseerd biologie
• Biotechnologie: planten, dieren, bacteriën, andere levende wezens → ontwikkeling
medicijnen – voedsel – nieuwe stoffen
Klassieke biotechnologie Moderne biotechnologie
• Traditionele technieken • Rechtstreeks ingrijpen DNA
• Verdeling planten - dieren
• Conventionele verdeling (eig uit • Recombinant DNA technologie
plant 1 → plant 2) (start jaren 70) = bacterie die
• Gebruik micro-organismen stukje DNA (plasmide) overbrengt
(productie brood, wijn, ..) in plantgenoom
• Werking bij bacterie (agrobacterium)
, • Toepassingen?
1. Rode biotechnologie = geneeskundeInzicht in ziekten
(> 250 geneesmidd en vaccins)
• Insuline (vb)(vroeger varken, nu bact en gisten (+ humaan))
1. Groene biotechnologie = landbouw
• GGO-gewassen
• Bt-katoen, Bt-mais (Bt- eiwit producren → beschermd insectenvraat)
• Herbicide resistentie
• Opbrengsten - schade voorkomen – impact landbouw op milieu
2. Witte biotechnologie = industrie
• Kaasproductie → chymosine (enzym stremmen melk: vroeger lebmaag kalveren→
nu: DNA ingebouwd gisten
• Waspoeders (proteasen, lipasen, ..)
• Papier – laccase (= enzym, oxidorectase belangrijk in vorming / afbraak lignine:
breekt bruine moleculen hout af)(vorming radicalen → bleken (vgl H2O)
, Genetisch materiaal
• kweek plant en dier → link tussen generaties
• Onzichtbare informatiedrager = gen
• Gen (dacht opgebouwd moleculen) → chromosomen (duidelijk bij delen kern)
• 1944 ontdekking DNA = opgebouwd genen
1) Structuur DNA
• Desoxyribonucleïnezuur
• Beïnvloedt in grote maten uitzicht + functioneren cel (organisme)
• MENS → CELLEN → CHROMOSOMEN (46chr / 23 paar) → DNA= erfelijk mat → GENEN
(coderen voor eiwitten; bepalen samen kenmerken levende cel)
• Haploïd = 1 enkel stel chromosomen
• Diploïd = dubbel stel chromosomen
• Triploïd/ tetraploïd =meerdere ook mogelijk
Elementen DNA:
• 2 complementaire strengen (aaneenschakeling nucleotiden) schroefvormig rond
elkaar = dubbele helixstructuur
• Pentosuiker (desoxyribose): 5 C-atomen
o 5-ring met O in → ribose
o Op 2e C-atoom = H
▪ Voorvoegsel (desoxy) → desoxyriboNA
▪ Niet bij RNA (OH-groep) → riboNA (hydroxylgroep)
• Fosfaatgroep: op 5e koolstofsuiker (5’)
• (nucleo)basen op 1e koolstofsuiker
o 2 soorten: purine (groot = A&C)
Pyrimidine (klein = C&T)
• Helix (logisch bij polymeren met herhalende eenheden)
o Speciale dubbele helix
o Basen binnenzijden en suikerfosfaten buitenzijde
▪ Basen dicht bij elkaar → paarvorming vereist = complementaire
basenparen
o Grote purinebasen: adenine + guanine (dubbele ring)
o Kleine pyrimidinebasen: cytosine + thymine (enkele ring)
• Binding tussen purine en pyrimidine = waterstofbinding
,Inleiding
1) Inleiding
• Technologie gebaseerd biologie
• Biotechnologie: planten, dieren, bacteriën, andere levende wezens → ontwikkeling
medicijnen – voedsel – nieuwe stoffen
Klassieke biotechnologie Moderne biotechnologie
• Traditionele technieken • Rechtstreeks ingrijpen DNA
• Verdeling planten - dieren
• Conventionele verdeling (eig uit • Recombinant DNA technologie
plant 1 → plant 2) (start jaren 70) = bacterie die
• Gebruik micro-organismen stukje DNA (plasmide) overbrengt
(productie brood, wijn, ..) in plantgenoom
• Werking bij bacterie (agrobacterium)
, • Toepassingen?
1. Rode biotechnologie = geneeskundeInzicht in ziekten
(> 250 geneesmidd en vaccins)
• Insuline (vb)(vroeger varken, nu bact en gisten (+ humaan))
1. Groene biotechnologie = landbouw
• GGO-gewassen
• Bt-katoen, Bt-mais (Bt- eiwit producren → beschermd insectenvraat)
• Herbicide resistentie
• Opbrengsten - schade voorkomen – impact landbouw op milieu
2. Witte biotechnologie = industrie
• Kaasproductie → chymosine (enzym stremmen melk: vroeger lebmaag kalveren→
nu: DNA ingebouwd gisten
• Waspoeders (proteasen, lipasen, ..)
• Papier – laccase (= enzym, oxidorectase belangrijk in vorming / afbraak lignine:
breekt bruine moleculen hout af)(vorming radicalen → bleken (vgl H2O)
, Genetisch materiaal
• kweek plant en dier → link tussen generaties
• Onzichtbare informatiedrager = gen
• Gen (dacht opgebouwd moleculen) → chromosomen (duidelijk bij delen kern)
• 1944 ontdekking DNA = opgebouwd genen
1) Structuur DNA
• Desoxyribonucleïnezuur
• Beïnvloedt in grote maten uitzicht + functioneren cel (organisme)
• MENS → CELLEN → CHROMOSOMEN (46chr / 23 paar) → DNA= erfelijk mat → GENEN
(coderen voor eiwitten; bepalen samen kenmerken levende cel)
• Haploïd = 1 enkel stel chromosomen
• Diploïd = dubbel stel chromosomen
• Triploïd/ tetraploïd =meerdere ook mogelijk
Elementen DNA:
• 2 complementaire strengen (aaneenschakeling nucleotiden) schroefvormig rond
elkaar = dubbele helixstructuur
• Pentosuiker (desoxyribose): 5 C-atomen
o 5-ring met O in → ribose
o Op 2e C-atoom = H
▪ Voorvoegsel (desoxy) → desoxyriboNA
▪ Niet bij RNA (OH-groep) → riboNA (hydroxylgroep)
• Fosfaatgroep: op 5e koolstofsuiker (5’)
• (nucleo)basen op 1e koolstofsuiker
o 2 soorten: purine (groot = A&C)
Pyrimidine (klein = C&T)
• Helix (logisch bij polymeren met herhalende eenheden)
o Speciale dubbele helix
o Basen binnenzijden en suikerfosfaten buitenzijde
▪ Basen dicht bij elkaar → paarvorming vereist = complementaire
basenparen
o Grote purinebasen: adenine + guanine (dubbele ring)
o Kleine pyrimidinebasen: cytosine + thymine (enkele ring)
• Binding tussen purine en pyrimidine = waterstofbinding