Achtergrond
Tijdens het periodiek mondonderzoek worden patiënten gescreend op het aanwezig zijn van
cariës. Aan de hand van deze ‘screening’ worden behandelbeslissingen op preventief of
restauratief niveau genomen. Steeds meer wordt men er zich in de geneeskunde van bewust dat
screenen op de aanwezigheid van een ziekte de mogelijkheden voor vroegtijdige behandeling
van een afwijking met bijvoorbeeld minimaal invasieve technieken vergroot, maar als
consequentie kan hebben dat meer overbehandeling gaat plaats vinden. Bij het opstellen van
een goede diagnose dient men een afweging te maken tussen alle aspecten met het
voornaamste doel de gezondheid van de patiënt te verbeteren. Vooral op het gebied van de
cariologie is er een duidelijke tendens van boren en vullen naar cariës management. Met andere
woorden: het behandelen van cariës vindt plaats op individueel niveau door middel van
bijvoorbeeld preventie, en niet op elementniveau. Echter indien de laesie te groot wordt zal een
restauratie alsnog noodzakelijk zijn.
1. Leg het verschil uit tussen diagnose door screening en diagnose op basis van een
aanwezig klachtenpatroon. De volgende aspecten zijn hierbij belangrijk: sensitiviteit,
specificiteit, cariës prevalentie en risico op over- en onderbehandeling.
Een diagnose op basis van screening leidt tot eerdere diagnose en eerdere therapie van de
ziekte, maar heeft wel een hoger risico op fals-positieve diagnoses (overbehandeling). Bij een
lage cariësprevalentie zijn er hogere aantal fout- positieve uitslagen. Want niet alle laesies
hoeven behandelt te worden. Diagnostiek wordt er niet beter van en in de toekomst neemt de
kans op overbehandeling toe. Extra diagnostische methoden moeten dus alleen worden gebruikt
voor klinisch te verwachten tandoppervlakken en niet voor screening.