Hoofdstuk 8 Het cardiovasculaire stelsel:
bloed
Bindweefsels: structuur & indeling
(1) Gespecialiseerde cellen
(2) Extracellulaire eiwitvezels
(3) Grondsubstantie
Bv. pezen,
Bv. vetweefsel
ligamenten
Bv. vetcellen -> Bv. rode bloedcellen -> Vooral matrix ->
opslag energie, transport stevigheid
bescherming
Bloed
Functie
Transport: vervoert zuurstof (O2), voedingsstoffen, afvalstoffen en
geneesmiddelen door het lichaam
Stabilisatie pH en ionensamenstelling: reguleert elektrolyten en ionen,
zoals kalium (te veel kan leiden tot hartstilstand)
Beperking van vloeistofverlies bij trauma: stopt bloedingen door
bloedplaatjes en stollingsfactoren
Verdediging: beschermt tegen infecties via antistoffen en immuuncellen
Stabilisatie lichaamstemperatuur: regelt warmte door bloedvaten te
verwijden (vasodilatatie) of te vernauwen
Collectie
Veneuze punctie: bloedafname uit aders, meestal in de arm (binnenkant
elleboog)
Capillaire punctie: bloedafname uit kleine bloedvaatjes in vingers of tenen,
vaak gebruikt bij diabetes
Arteriële punctie: bloedafname uit een slagader (onder hoge druk).
Toepassing:
Bij spoed, wanneer snelle resultaten nodig zijn
Om zuurstofgehalte (O2) te meten Aders Slagaders
(vene (arterie)
)
, Haarvaten
Structuur
(capilliar)
Scheiding van bloedcomponenten volgens densiteit in verschillende lagen
Volledig bloed: verschillende lagen: (specifieke graviteit)
Plasma 1025-1029
Bloedplaatjes 1040
Lymfocyten 1050-1061
Monocyten 1065-1070
Granulocyten 1087- 1092
Erythrocyten 1093- 1096
Totaal volume bloed = 4 tot 6 liter
Plasma (55%)
Bloedcellen (45%)
Plasma
Water (90%)
Eiwitten (7-8%, voornamelijk uit de lever)
Albumine!!! (reguleert oncotische druk, transporteert medicijnen)
Globulines (ondersteunen de weerstand als antistoffen, transporteren <
stoffen) lever
Fibrinogeen (betrokken bij stolling)
Elektrolyten (1%): natrium, kalium, chloride, calcium, magnesium,…
Andere (voedingsstoffen, bloedgassen, afbraakprodukten, hormonen)
Definities
(vol) bloed = plasma + cellen
Plasma = eiwitten + andere opgeloste stoffen + water
Serum = plasma zonder stollingseiwitten
Stollingseiwit aanwezig: leidt tot klonters in het buisje, wordt alleen in
het laboratorium gebruikt
Klinische toepassing – Nefrotisch syndroom
Is een aandoening waarbij de nierfilters (de glomeruli) beschadigd zijn,
waardoor er te veel eiwitten, zoals albumine, in de urine terechtkomen
Te veel albumine in de urine betekent dat er onvoldoende albumine in
het bloed zit. Albumine is belangrijk om vocht in de bloedvaten vast te
houden
Te weinig albumine in het bloed zorgt ervoor dat vocht uit de bloedbaan
naar de weefsels lekt, wat leidt tot zwelling (oedeem) in het lichaam,
vooral in de benen, buik en gezicht
bloed
Bindweefsels: structuur & indeling
(1) Gespecialiseerde cellen
(2) Extracellulaire eiwitvezels
(3) Grondsubstantie
Bv. pezen,
Bv. vetweefsel
ligamenten
Bv. vetcellen -> Bv. rode bloedcellen -> Vooral matrix ->
opslag energie, transport stevigheid
bescherming
Bloed
Functie
Transport: vervoert zuurstof (O2), voedingsstoffen, afvalstoffen en
geneesmiddelen door het lichaam
Stabilisatie pH en ionensamenstelling: reguleert elektrolyten en ionen,
zoals kalium (te veel kan leiden tot hartstilstand)
Beperking van vloeistofverlies bij trauma: stopt bloedingen door
bloedplaatjes en stollingsfactoren
Verdediging: beschermt tegen infecties via antistoffen en immuuncellen
Stabilisatie lichaamstemperatuur: regelt warmte door bloedvaten te
verwijden (vasodilatatie) of te vernauwen
Collectie
Veneuze punctie: bloedafname uit aders, meestal in de arm (binnenkant
elleboog)
Capillaire punctie: bloedafname uit kleine bloedvaatjes in vingers of tenen,
vaak gebruikt bij diabetes
Arteriële punctie: bloedafname uit een slagader (onder hoge druk).
Toepassing:
Bij spoed, wanneer snelle resultaten nodig zijn
Om zuurstofgehalte (O2) te meten Aders Slagaders
(vene (arterie)
)
, Haarvaten
Structuur
(capilliar)
Scheiding van bloedcomponenten volgens densiteit in verschillende lagen
Volledig bloed: verschillende lagen: (specifieke graviteit)
Plasma 1025-1029
Bloedplaatjes 1040
Lymfocyten 1050-1061
Monocyten 1065-1070
Granulocyten 1087- 1092
Erythrocyten 1093- 1096
Totaal volume bloed = 4 tot 6 liter
Plasma (55%)
Bloedcellen (45%)
Plasma
Water (90%)
Eiwitten (7-8%, voornamelijk uit de lever)
Albumine!!! (reguleert oncotische druk, transporteert medicijnen)
Globulines (ondersteunen de weerstand als antistoffen, transporteren <
stoffen) lever
Fibrinogeen (betrokken bij stolling)
Elektrolyten (1%): natrium, kalium, chloride, calcium, magnesium,…
Andere (voedingsstoffen, bloedgassen, afbraakprodukten, hormonen)
Definities
(vol) bloed = plasma + cellen
Plasma = eiwitten + andere opgeloste stoffen + water
Serum = plasma zonder stollingseiwitten
Stollingseiwit aanwezig: leidt tot klonters in het buisje, wordt alleen in
het laboratorium gebruikt
Klinische toepassing – Nefrotisch syndroom
Is een aandoening waarbij de nierfilters (de glomeruli) beschadigd zijn,
waardoor er te veel eiwitten, zoals albumine, in de urine terechtkomen
Te veel albumine in de urine betekent dat er onvoldoende albumine in
het bloed zit. Albumine is belangrijk om vocht in de bloedvaten vast te
houden
Te weinig albumine in het bloed zorgt ervoor dat vocht uit de bloedbaan
naar de weefsels lekt, wat leidt tot zwelling (oedeem) in het lichaam,
vooral in de benen, buik en gezicht