Boek:
Methoden en technieken van gedragstherapie bij kinderen en jeugdigen (Prins et al.,
2018)
Hoofdstuk 1
Gedragstherapie bij kinderen en jeugdigen: geschiedenis, kenmerken en overwegingen bij
het gedragstherapeutische proces
Geschiedenis van gedragstherapie bij kinderen en jeugdigen
Jaren ‘20:
De geschiedenis van kindergedragstherapie startte in de jaren 20 van de vorige eeuw bij
Watson. Hij probeerde met conditioneringsprincipes angstreacties aan en af te leren bij
kinderen. Dit probeerde ze ook in het onderwijs, maar kwam niet van de grond
Jaren ‘60:
De doorbraak van kindergedragstherapie was in de jaren 60; gedragstherapie werd
toegestaan in de behandeling van kinderen met ernstige ontwikkelings- of
gedragsproblemen. De operante conditioneringprincipes van Skinner diende als leidraad.
- Eerste generatie gedragstherapie (1960-1980)
Gericht op uiterlijk waarneembaar gedrag in interactie met specifieke
omgevingskenmerken. Nadruk op symptoomverandering en ontwikkeling op basis
van operante en klassieke conditionering.
- Tweede generatie gedragstherapie (1980-1990)
Cognities (gedachtes of zelfspraak) worden ook belangrijk in de aanpak van
probleemgedrag (sociaal leren, instructieleren, probleemoplossen). Hier wordt de
cognitieve gedragstherapie (CGT) geboren (= opsporing en behandeling van
denkfouten en disfunctionele denkstijlen). Integratie van leertheorie en cognitieve
theorieën, hierbij werd naast FA ook de BA geïntroduceerd.
- Derde generatie gedragstherapie (1990-heden)
Behandelvromen die zich richten op de functie van het denken, voelen en doen en de
context waarin dit zich afspeelt.
- Vierde generatie gedragstherapie
Kennis uit de neurowetenschappen gaan toepassen. Staat meer open voor
wetenschapsgebieden buiten de leertheorieën zelf. In de toekomst meer gericht op
neurowetenschappen (aandacht en interpretatie)
Kenmerken gedragstherapie
Gedragstherapie:
Houdt zich bezig met alle waarneembare motorische en sociale gedragingen, gedrag
begeleidende gedachten, cognitieve schema’s en betekenissen en gevoelens. En is een
probleemoplossend proces.
1
,Kindergedragstherapie:
Er wordt uitgegaan van ontwikkelingsperspectief: de therapeut houdt rekening met het feit
dat het kind nog in ontwikkeling is. Door kennis van ontwikkelingsfasen te hebben, van
leeftijdsgebonden normatieve gedragingen en van spel en verbeelding.
Kinderen leren meer door te doen, dan door te praten.
Centraal kenmerk van kindergedragstherapie:
De samenwerking met ouders, omdat kinderen in een gezin leven, kunnen de gezinsleden
een rol hebben in de behandeling. Bepaalde interactiepatronen binnen een gezin kunnen
een bijdrage hebben in het in stand houden en verbeteren van probleemgedrag.
Rol van therapeut:
Deze zegt niet hoe het is, maar keer het kind zelfstandig na te denken en oplossingen te
zoeken. De therapeut is dus een coach.
Gedragstherapie of niet
Of gedragstherapie geïndiceerd is in een casus, is afhankelijk van de doelstelling van de
therapie (het uitbreiden van gedragsmogelijkheden). Daarnaast wordt het vaak gebruikt
omdat men in de jeugdhulpverlening graag gebruik maakt van evidence-based therapieën.
Overwegingen bij het gedragstherapeutisch proces
Bij kinderen en jeugdigen wordt de
behadeling grotendeels bepaald door de
keuze wie erbij de behandeling betrokken
worden (zie uitwaaieringsschema).
Het gedragstherapeutische proces in
fasen
Fase 1: Kennismaking
Fase 2: Probleeminventarisatie
Fase 3: Probleemdefiniëring
Fase 4: Behandelingskeuze
Fase 5: Behandeling
Fase 6: Evaluatie en afsluiting
Fase 7: Boostersessies en follow-up
2
,Fase 1: Kennismaking
Er wordt gekeken wie er uitgenodigd moeten worden voor een eerste gesprek en hoe de
ouders het beste bij het proces betrokken moeten en kunnen worden. Dit verschilt per
probleem, leeftijdsfase en betrokkenheid van ouders. Bij de kennismaking is he belangrijk
om aan te sluiten bij het taalgebruik van de cliënt en op een begrijpelijke manier uit te
leggen wat gedragstherapie inhoudt.
Fase 2: Verkenning
Er wordt onderzocht wat als probleem wordt ervaren en aan welke gedragingen dit te
merken is. Er wordt ook gekeken naar de ontwikkeling en context van het gedrag.
Holistische theorie
Een hypothese over de samenhang van de problemen van de cliënt en de
oorzakelijke of in standhoudende factoren. Dit wordt opgesteld om een goed beeld
te krijgen van de samenhang tussen de ontwikkeling van de cliënt, de persoonlijkheid
en de klachten die ervaren worden.
Selectie van probleemgedrag
- Voor het kiezen van het gedrag dat behandelt gaat worden, wordt er gekeken
naar de mate waarin het probleemgedrag de sleutelpositie inneemt en de
mate waarin het gedrag veranderbaar is.
- Daarnaast wegen de gevolgen van de gedragsverandering mee en de
mogelijkheden van de cliënt.
- Voor het kiezen van een behandeling worden eerst behandeldoelen
geformuleerd en wordt er gekeken in welke volgorde de behandeldoelen
behaald moeten worden. Hierbij wordt eerst het crisisprobleem aangepakt en
de focus te legen op het aanleren van nieuwe gedrag.
Soorten behandeling:
1. Protocollaire behandeling
2. Modulaire behandeling
3. Transdiagnostische behandeling
Protocollaire behandeling
One-size-fits-all benadering. Er wordt gebruik gemaakt van een vast draaiboek
voor kinderen met dezelfde diagnose (diagnose-behandelcombinatie: DBC). Deze
manier van behandelen past niet goed bij gedragstherapie, omdat er daarbij juist
uitgegaan wordt van een aanpak speciaal voor een individu.
Modulaire behandeling
Op een meer flexibele manier gepersonaliseerde behandelingen vormgeven, door
uit te gaan van specifieke methoden en technieken. De methoden kunnen zo
maximaal aansluiten bij de specifieke behoeften van de cliënt. Door gebruik te
maken van empirisch onderbouwde modules die gepersonaliseerd toegepast
worden bij de cliënten kan cognitieve gedragstherapie persoonlijk en empirisch
zijn.
3
, Transdiagnostische behandeling
De sterke overlap in symptomen bij verschillende diagnostische classificaties,
zoals depressie en angst, en comorbiditeit zijn het gevolg van gedeelde
onderliggende processen (risicofactoren of in standhoudende factoren). Hierbij
worden de onderliggende processen aangepakt.
Basisvaardigheden kindergedragstherapeut tijdens behandelfase
In de behandelfase moet een kindergedragstherapeut beschikken over
basisvaardigheden zoals;
- Opbouwen van een goede werkrelatie met ouders en cliënt
- Aansluiten bij de leeftijd- en ontwikkelingsfase van het kind
- Goede afstemming zijn van de therapiesessies en de situaties thuis, zodat thuis mee
verandert
Reden van stagnatie van de behandeling
Dit kan komen door motivatie- of vaardigheidstekorten bij de cliënt,
therapievariabelen of therapeutvariabelen.
Laatste therapiefase
Wordt er gewerkt aan het vergroten van de zelfstandigheid van de cliënt, door
onder andere generalisatie van het nieuw geleerde gedrag naar andere
situaties. Verder ligt de nadruk op evaluatie en het samenvatten van bereikte
resultaten.
N=1 studie
De N=1 methode is een methode waarbij de resultaten van een behandeling geanalyseerd
worden op individueel niveau in plaats van groepsniveau. Hiervoor worden er herhaalde
metingen gedaan tijdens baseline- en behandelingsfase, zodat het behandeleffect
vastgesteld kan worden.
4
Methoden en technieken van gedragstherapie bij kinderen en jeugdigen (Prins et al.,
2018)
Hoofdstuk 1
Gedragstherapie bij kinderen en jeugdigen: geschiedenis, kenmerken en overwegingen bij
het gedragstherapeutische proces
Geschiedenis van gedragstherapie bij kinderen en jeugdigen
Jaren ‘20:
De geschiedenis van kindergedragstherapie startte in de jaren 20 van de vorige eeuw bij
Watson. Hij probeerde met conditioneringsprincipes angstreacties aan en af te leren bij
kinderen. Dit probeerde ze ook in het onderwijs, maar kwam niet van de grond
Jaren ‘60:
De doorbraak van kindergedragstherapie was in de jaren 60; gedragstherapie werd
toegestaan in de behandeling van kinderen met ernstige ontwikkelings- of
gedragsproblemen. De operante conditioneringprincipes van Skinner diende als leidraad.
- Eerste generatie gedragstherapie (1960-1980)
Gericht op uiterlijk waarneembaar gedrag in interactie met specifieke
omgevingskenmerken. Nadruk op symptoomverandering en ontwikkeling op basis
van operante en klassieke conditionering.
- Tweede generatie gedragstherapie (1980-1990)
Cognities (gedachtes of zelfspraak) worden ook belangrijk in de aanpak van
probleemgedrag (sociaal leren, instructieleren, probleemoplossen). Hier wordt de
cognitieve gedragstherapie (CGT) geboren (= opsporing en behandeling van
denkfouten en disfunctionele denkstijlen). Integratie van leertheorie en cognitieve
theorieën, hierbij werd naast FA ook de BA geïntroduceerd.
- Derde generatie gedragstherapie (1990-heden)
Behandelvromen die zich richten op de functie van het denken, voelen en doen en de
context waarin dit zich afspeelt.
- Vierde generatie gedragstherapie
Kennis uit de neurowetenschappen gaan toepassen. Staat meer open voor
wetenschapsgebieden buiten de leertheorieën zelf. In de toekomst meer gericht op
neurowetenschappen (aandacht en interpretatie)
Kenmerken gedragstherapie
Gedragstherapie:
Houdt zich bezig met alle waarneembare motorische en sociale gedragingen, gedrag
begeleidende gedachten, cognitieve schema’s en betekenissen en gevoelens. En is een
probleemoplossend proces.
1
,Kindergedragstherapie:
Er wordt uitgegaan van ontwikkelingsperspectief: de therapeut houdt rekening met het feit
dat het kind nog in ontwikkeling is. Door kennis van ontwikkelingsfasen te hebben, van
leeftijdsgebonden normatieve gedragingen en van spel en verbeelding.
Kinderen leren meer door te doen, dan door te praten.
Centraal kenmerk van kindergedragstherapie:
De samenwerking met ouders, omdat kinderen in een gezin leven, kunnen de gezinsleden
een rol hebben in de behandeling. Bepaalde interactiepatronen binnen een gezin kunnen
een bijdrage hebben in het in stand houden en verbeteren van probleemgedrag.
Rol van therapeut:
Deze zegt niet hoe het is, maar keer het kind zelfstandig na te denken en oplossingen te
zoeken. De therapeut is dus een coach.
Gedragstherapie of niet
Of gedragstherapie geïndiceerd is in een casus, is afhankelijk van de doelstelling van de
therapie (het uitbreiden van gedragsmogelijkheden). Daarnaast wordt het vaak gebruikt
omdat men in de jeugdhulpverlening graag gebruik maakt van evidence-based therapieën.
Overwegingen bij het gedragstherapeutisch proces
Bij kinderen en jeugdigen wordt de
behadeling grotendeels bepaald door de
keuze wie erbij de behandeling betrokken
worden (zie uitwaaieringsschema).
Het gedragstherapeutische proces in
fasen
Fase 1: Kennismaking
Fase 2: Probleeminventarisatie
Fase 3: Probleemdefiniëring
Fase 4: Behandelingskeuze
Fase 5: Behandeling
Fase 6: Evaluatie en afsluiting
Fase 7: Boostersessies en follow-up
2
,Fase 1: Kennismaking
Er wordt gekeken wie er uitgenodigd moeten worden voor een eerste gesprek en hoe de
ouders het beste bij het proces betrokken moeten en kunnen worden. Dit verschilt per
probleem, leeftijdsfase en betrokkenheid van ouders. Bij de kennismaking is he belangrijk
om aan te sluiten bij het taalgebruik van de cliënt en op een begrijpelijke manier uit te
leggen wat gedragstherapie inhoudt.
Fase 2: Verkenning
Er wordt onderzocht wat als probleem wordt ervaren en aan welke gedragingen dit te
merken is. Er wordt ook gekeken naar de ontwikkeling en context van het gedrag.
Holistische theorie
Een hypothese over de samenhang van de problemen van de cliënt en de
oorzakelijke of in standhoudende factoren. Dit wordt opgesteld om een goed beeld
te krijgen van de samenhang tussen de ontwikkeling van de cliënt, de persoonlijkheid
en de klachten die ervaren worden.
Selectie van probleemgedrag
- Voor het kiezen van het gedrag dat behandelt gaat worden, wordt er gekeken
naar de mate waarin het probleemgedrag de sleutelpositie inneemt en de
mate waarin het gedrag veranderbaar is.
- Daarnaast wegen de gevolgen van de gedragsverandering mee en de
mogelijkheden van de cliënt.
- Voor het kiezen van een behandeling worden eerst behandeldoelen
geformuleerd en wordt er gekeken in welke volgorde de behandeldoelen
behaald moeten worden. Hierbij wordt eerst het crisisprobleem aangepakt en
de focus te legen op het aanleren van nieuwe gedrag.
Soorten behandeling:
1. Protocollaire behandeling
2. Modulaire behandeling
3. Transdiagnostische behandeling
Protocollaire behandeling
One-size-fits-all benadering. Er wordt gebruik gemaakt van een vast draaiboek
voor kinderen met dezelfde diagnose (diagnose-behandelcombinatie: DBC). Deze
manier van behandelen past niet goed bij gedragstherapie, omdat er daarbij juist
uitgegaan wordt van een aanpak speciaal voor een individu.
Modulaire behandeling
Op een meer flexibele manier gepersonaliseerde behandelingen vormgeven, door
uit te gaan van specifieke methoden en technieken. De methoden kunnen zo
maximaal aansluiten bij de specifieke behoeften van de cliënt. Door gebruik te
maken van empirisch onderbouwde modules die gepersonaliseerd toegepast
worden bij de cliënten kan cognitieve gedragstherapie persoonlijk en empirisch
zijn.
3
, Transdiagnostische behandeling
De sterke overlap in symptomen bij verschillende diagnostische classificaties,
zoals depressie en angst, en comorbiditeit zijn het gevolg van gedeelde
onderliggende processen (risicofactoren of in standhoudende factoren). Hierbij
worden de onderliggende processen aangepakt.
Basisvaardigheden kindergedragstherapeut tijdens behandelfase
In de behandelfase moet een kindergedragstherapeut beschikken over
basisvaardigheden zoals;
- Opbouwen van een goede werkrelatie met ouders en cliënt
- Aansluiten bij de leeftijd- en ontwikkelingsfase van het kind
- Goede afstemming zijn van de therapiesessies en de situaties thuis, zodat thuis mee
verandert
Reden van stagnatie van de behandeling
Dit kan komen door motivatie- of vaardigheidstekorten bij de cliënt,
therapievariabelen of therapeutvariabelen.
Laatste therapiefase
Wordt er gewerkt aan het vergroten van de zelfstandigheid van de cliënt, door
onder andere generalisatie van het nieuw geleerde gedrag naar andere
situaties. Verder ligt de nadruk op evaluatie en het samenvatten van bereikte
resultaten.
N=1 studie
De N=1 methode is een methode waarbij de resultaten van een behandeling geanalyseerd
worden op individueel niveau in plaats van groepsniveau. Hiervoor worden er herhaalde
metingen gedaan tijdens baseline- en behandelingsfase, zodat het behandeleffect
vastgesteld kan worden.
4