Hoofdstuk 3 : Preventie en bioveiligheid
1. Inleiding
Dieren zelf + omgeving > drager van zeer groot aantal micro-organismen
⇒ Nuttige taken
⇒ Maar sommige => infectieziekten
Belangrijke begrippen
Pathogeen = micro-organisme dat ziekte kan veroorzaken
Infectie = het binnendringen van pathogene micro-organismen in het dier
Pathogeniteit = is het gemak waarmee een micro-organisme bij vermenigvuldiging in de gastheer onder
bepaalde omstandigheden ziektesymptomen kan opwekken
Obligaat pathogeen = kiemen die altijd aanleiding geven tot ziektesymptomen
Besmettelijkheid = het gemak waarmee een ziekteverwekker van 1 gastheer op een andere kan
overgedragen worden, kan vasthechten, binnendringen en zich vermeerderen in de
gastheer
Infectiedruk = dosis infecterende kiemen
Virulentie = het geheel van pathogeniteit en besmettelijkheid van een kiempopulatie
Doel hygiënische maatregelen
⇒ Verlagen infectiedruk
⇒ Voorkomen van aanwezigheid / elimineren van de meest pathogene kiemen uit de omgeving (obligaat
pathogene kiemen)
2. Principes infectieziekten
⇒ ziekte = resultaat van een complexe interactie
⇒ op verschillende niveaus kan worden ingegrepen om ziekte te voorkomen
⇒ focus op alle componenten van de driehoek interactie
⇒ zorgen voor een lange-termijn oplossing
2.1 Het infectieus agens
2.1.1 Principe van besmetting
1) Contact huid / mucosae => adhesie + kolonisatie
2) invasie in weefsels / lichaam ⟺ afweermechanismen
3) schade veroorzaken aan organen + uitscheiding en transmissie
4) Overleven in omgeving of directe overdracht
Kolonisatie
⇒ Eerste stap in microbiële infectie
↳ Adhesie: aspecifieke reversibele manier of juist heel specifiek
- Binding via receptor
- Specifiek voor bepaalde diersoort / bepaald orgaan
⇒ ziekte als afweer van het dier wordt weerstaan + schade aan de weefsels
+ inflammatie => ziektesymptomen verergeren
Kolonisatie verhinderen / verminderen
⇒ Hygiëne : - Verhindert verdere opname van de pathogene agentia
- Verhindert verdere transmissie
- Verlaagt de infectiedruk
,2.1.2 Besmettingsbronnen en uitscheiding
2.1.2.1 Levende infectiebronnen
- Klinisch zieke dieren → Grote uitscheiding aan pathogene agentia
- Dieren in de incubatiefase : - Tijd tussen de besmetting en het optreden van de klinische symptomen
- Lijken gezond maar kunnen infectieus zijn
- Subklinische geïnfecteerde dieren – dragerdieren
↳ - Pathogene micro-organismen opnemen zonder ziekte te ontwikkelen
- Dragertoestand: tijdelijk – chronisch
- Kan ook ontstaan na ziekte en herstel
- Intermitterend contamineren
- Andere diersoorten: reservoir van de pathogenen
↳ Verschillende diersoorten op bedrijf: mogelijk risico
Bv. everzwijn voor varkenspest
- Uitscheidingsperiode : - Dagen/maanden tot levenslang
- Virus: meestal korte periode (respiratoir)
↳ Wel zeer grote aantallen
- Bacterie: meestal langere periode
- Excretieroute : Afhankelijk van : - Aard micro-organisme
- Ziekte die het verwekt
- Verspreiding in lichaam
2.1.2.2 Niet levende infectiebronnen
- Bodem als natuurlijk habitat Bv. clostridium tetani
- Uitscheiding => vloeren, allerhande materialen (laarzen, naalden, schoppen,…), handen
2.1.3 Overleven in de omgeving
- Uitscheiding => overleven buiten het dier => gevoelige gastheer bereiken
- Sommige kiemen: zeer resistent in de omgeving
- Zeer gevoelige micro-organismen > geen overleving buiten de gastheer > rechtstreeks contact nodig voor
infectieoverdracht
2.1.3.1 Overleving kiemen in het milieu
- UV-licht en uitdroging zijn belangrijke kiem doders, maar variatie!
- Organisch materiaal biedt bescherming
↳ - Etter, faeces, serum,…
- Enteropathogenen (salmonella) kunnen maanden overleven in gedroogde excreties, afvalwater en
droge diervoeders
- Veel virussen die ademhalingsinfecties geven
↳ zeer kort in de uitgeademde vochtdruppeltjes overleven > nauw contact tussen de dieren nodig
- Zeer grote verschillen tussen micro-organismen
↳ Oöcysten (coccidiose): kunnen lang overleven en infectieus blijven in omgeving
2.1.4 Transmissie en besmetting
- Kennis hierover is belangrijk => e iciënte controle maatregelen
- Overdracht van infectieuze agentia tussen 2 individuen
↳ - Rechtstreeks → via direct contact
↳ - Transplacentair, seksueel contact, aanraking, bijten,…
- Verticaal: overdracht ouder > nakomeling (transplacentair, via melk,…)
, - Onrechtstreekse → pathogene agentia worden gedragen in of op transportmiddelen
↳ - Melk, water, voeder, strooisel, lucht, stof
- Chirurgisch materiaal
- Kledij, laarzen, materiaal
- Arthropoden (teken, luizen, vliegen,…)
Verschillende wegen om gastheer te besmetten :
- Via orale opname
↳ Gastro-intestinale pathogenen → darm bereiken na orale opname met faecaal materiaal als
belangrijkste bron
↳ Besmetting door rechtstreeks contact met dier
Besmetting via gecontamineerd materiaal
- Via inhalatie
↳ Belangrijkste besmettingsroute voor respiratoire infecties
↳ - Via druppels: niezen / hoesten => zeer groot aantal micro-organismen uitgescheiden
- Via stof: inhalatie van besmette stofdeeltjes
↳ Na contaminatie van de omgeving door een besmet dier door druppels of excreta
- Inoculatie : - Wonden: chirurgische operaties, beten, ongelukken,…
- Na injectie: bijtende insecten, dierenarts / assistent
- Via geslachtsgemeenschap
- Transplacentair / transovarieel → Dikwijls doodgeboorte of abortus
- Via de navel : - Navel goed verzorgen kort na de geboorte om infecties te vermijden
- Navel: belangrijke intredepoort voor pathogenen
- Gevaar voor bacteremie
Transmissie van infectieuze agentia van de ene gastheer naar de andere is een complex proces
Het begrijpen van hoe de pathogenen zich gedragen bij het individuele dier en hoe ze behouden blijven in
de populatie zorgt ervoor dat we in deze processen kunnen ingrijpen
Hoe beter we de pathogenen begrijpen en de methodes die ze gebruiken om te overleven en zich te
handhaven in een populatie , hoe beter we kunnen ingrijpen in de belangrijkste stadia van de transmissie
2.2 Gastheerfactoren
2.2.1 Aspecifieke afweer
Aspecifieke afweermechanismen
- Normale eigenschappen van de gastheer bieden bescherming tegen infecties met pathogenen
- Huid => mechanische barrière
- Huid: bacteriële microbiota ⟺ werkt inhiberend t.o.v. kolonisatie andere bacteriën
- Mucus: mechanische barrière + antibacteriële substanties
- Gastrale pH: pH gevoelige micro-organismen
- Darm: microbiota ⟺ competitie pathogene agentia → Antibioticum!
=> Er kan verschil zijn in aspecifieke immuniteit tussen de dieren => verschillen in gevoeligheid t.o.v.
infecties
2.2.2 Specifieke afweer
Specifieke immuunrespons
De gastheer ontwikkelt responsen die bescherming geven tegen individuele micro-organismen
⇒ Herkenning van en reactie tegen specifieke antigenen van het pathogeen
⇒ Verschillende gevoeligheid tussen dieren die reeds in contact gekomen zijn met de antigenen van het
pathogeen (na infectie of na vaccinatie) en naïeve dieren.
1. Inleiding
Dieren zelf + omgeving > drager van zeer groot aantal micro-organismen
⇒ Nuttige taken
⇒ Maar sommige => infectieziekten
Belangrijke begrippen
Pathogeen = micro-organisme dat ziekte kan veroorzaken
Infectie = het binnendringen van pathogene micro-organismen in het dier
Pathogeniteit = is het gemak waarmee een micro-organisme bij vermenigvuldiging in de gastheer onder
bepaalde omstandigheden ziektesymptomen kan opwekken
Obligaat pathogeen = kiemen die altijd aanleiding geven tot ziektesymptomen
Besmettelijkheid = het gemak waarmee een ziekteverwekker van 1 gastheer op een andere kan
overgedragen worden, kan vasthechten, binnendringen en zich vermeerderen in de
gastheer
Infectiedruk = dosis infecterende kiemen
Virulentie = het geheel van pathogeniteit en besmettelijkheid van een kiempopulatie
Doel hygiënische maatregelen
⇒ Verlagen infectiedruk
⇒ Voorkomen van aanwezigheid / elimineren van de meest pathogene kiemen uit de omgeving (obligaat
pathogene kiemen)
2. Principes infectieziekten
⇒ ziekte = resultaat van een complexe interactie
⇒ op verschillende niveaus kan worden ingegrepen om ziekte te voorkomen
⇒ focus op alle componenten van de driehoek interactie
⇒ zorgen voor een lange-termijn oplossing
2.1 Het infectieus agens
2.1.1 Principe van besmetting
1) Contact huid / mucosae => adhesie + kolonisatie
2) invasie in weefsels / lichaam ⟺ afweermechanismen
3) schade veroorzaken aan organen + uitscheiding en transmissie
4) Overleven in omgeving of directe overdracht
Kolonisatie
⇒ Eerste stap in microbiële infectie
↳ Adhesie: aspecifieke reversibele manier of juist heel specifiek
- Binding via receptor
- Specifiek voor bepaalde diersoort / bepaald orgaan
⇒ ziekte als afweer van het dier wordt weerstaan + schade aan de weefsels
+ inflammatie => ziektesymptomen verergeren
Kolonisatie verhinderen / verminderen
⇒ Hygiëne : - Verhindert verdere opname van de pathogene agentia
- Verhindert verdere transmissie
- Verlaagt de infectiedruk
,2.1.2 Besmettingsbronnen en uitscheiding
2.1.2.1 Levende infectiebronnen
- Klinisch zieke dieren → Grote uitscheiding aan pathogene agentia
- Dieren in de incubatiefase : - Tijd tussen de besmetting en het optreden van de klinische symptomen
- Lijken gezond maar kunnen infectieus zijn
- Subklinische geïnfecteerde dieren – dragerdieren
↳ - Pathogene micro-organismen opnemen zonder ziekte te ontwikkelen
- Dragertoestand: tijdelijk – chronisch
- Kan ook ontstaan na ziekte en herstel
- Intermitterend contamineren
- Andere diersoorten: reservoir van de pathogenen
↳ Verschillende diersoorten op bedrijf: mogelijk risico
Bv. everzwijn voor varkenspest
- Uitscheidingsperiode : - Dagen/maanden tot levenslang
- Virus: meestal korte periode (respiratoir)
↳ Wel zeer grote aantallen
- Bacterie: meestal langere periode
- Excretieroute : Afhankelijk van : - Aard micro-organisme
- Ziekte die het verwekt
- Verspreiding in lichaam
2.1.2.2 Niet levende infectiebronnen
- Bodem als natuurlijk habitat Bv. clostridium tetani
- Uitscheiding => vloeren, allerhande materialen (laarzen, naalden, schoppen,…), handen
2.1.3 Overleven in de omgeving
- Uitscheiding => overleven buiten het dier => gevoelige gastheer bereiken
- Sommige kiemen: zeer resistent in de omgeving
- Zeer gevoelige micro-organismen > geen overleving buiten de gastheer > rechtstreeks contact nodig voor
infectieoverdracht
2.1.3.1 Overleving kiemen in het milieu
- UV-licht en uitdroging zijn belangrijke kiem doders, maar variatie!
- Organisch materiaal biedt bescherming
↳ - Etter, faeces, serum,…
- Enteropathogenen (salmonella) kunnen maanden overleven in gedroogde excreties, afvalwater en
droge diervoeders
- Veel virussen die ademhalingsinfecties geven
↳ zeer kort in de uitgeademde vochtdruppeltjes overleven > nauw contact tussen de dieren nodig
- Zeer grote verschillen tussen micro-organismen
↳ Oöcysten (coccidiose): kunnen lang overleven en infectieus blijven in omgeving
2.1.4 Transmissie en besmetting
- Kennis hierover is belangrijk => e iciënte controle maatregelen
- Overdracht van infectieuze agentia tussen 2 individuen
↳ - Rechtstreeks → via direct contact
↳ - Transplacentair, seksueel contact, aanraking, bijten,…
- Verticaal: overdracht ouder > nakomeling (transplacentair, via melk,…)
, - Onrechtstreekse → pathogene agentia worden gedragen in of op transportmiddelen
↳ - Melk, water, voeder, strooisel, lucht, stof
- Chirurgisch materiaal
- Kledij, laarzen, materiaal
- Arthropoden (teken, luizen, vliegen,…)
Verschillende wegen om gastheer te besmetten :
- Via orale opname
↳ Gastro-intestinale pathogenen → darm bereiken na orale opname met faecaal materiaal als
belangrijkste bron
↳ Besmetting door rechtstreeks contact met dier
Besmetting via gecontamineerd materiaal
- Via inhalatie
↳ Belangrijkste besmettingsroute voor respiratoire infecties
↳ - Via druppels: niezen / hoesten => zeer groot aantal micro-organismen uitgescheiden
- Via stof: inhalatie van besmette stofdeeltjes
↳ Na contaminatie van de omgeving door een besmet dier door druppels of excreta
- Inoculatie : - Wonden: chirurgische operaties, beten, ongelukken,…
- Na injectie: bijtende insecten, dierenarts / assistent
- Via geslachtsgemeenschap
- Transplacentair / transovarieel → Dikwijls doodgeboorte of abortus
- Via de navel : - Navel goed verzorgen kort na de geboorte om infecties te vermijden
- Navel: belangrijke intredepoort voor pathogenen
- Gevaar voor bacteremie
Transmissie van infectieuze agentia van de ene gastheer naar de andere is een complex proces
Het begrijpen van hoe de pathogenen zich gedragen bij het individuele dier en hoe ze behouden blijven in
de populatie zorgt ervoor dat we in deze processen kunnen ingrijpen
Hoe beter we de pathogenen begrijpen en de methodes die ze gebruiken om te overleven en zich te
handhaven in een populatie , hoe beter we kunnen ingrijpen in de belangrijkste stadia van de transmissie
2.2 Gastheerfactoren
2.2.1 Aspecifieke afweer
Aspecifieke afweermechanismen
- Normale eigenschappen van de gastheer bieden bescherming tegen infecties met pathogenen
- Huid => mechanische barrière
- Huid: bacteriële microbiota ⟺ werkt inhiberend t.o.v. kolonisatie andere bacteriën
- Mucus: mechanische barrière + antibacteriële substanties
- Gastrale pH: pH gevoelige micro-organismen
- Darm: microbiota ⟺ competitie pathogene agentia → Antibioticum!
=> Er kan verschil zijn in aspecifieke immuniteit tussen de dieren => verschillen in gevoeligheid t.o.v.
infecties
2.2.2 Specifieke afweer
Specifieke immuunrespons
De gastheer ontwikkelt responsen die bescherming geven tegen individuele micro-organismen
⇒ Herkenning van en reactie tegen specifieke antigenen van het pathogeen
⇒ Verschillende gevoeligheid tussen dieren die reeds in contact gekomen zijn met de antigenen van het
pathogeen (na infectie of na vaccinatie) en naïeve dieren.