Volgens Adam Smith kon het rijkdom mogelijk worden vergroot door de
(arbeids)productiviteit te verhogen door middel van een verdergaande
arbeidsdeling, dat wil zeggen het opdelen van het productieproces in
kleinere, gespecialiseerde onderdelen.
1. ‘oefening baart kunst’
2. Vermindering van ‘omschakelingskosten’ (fysiek en mentaal)
3. Mechanisatie
Economische actoren: degene die zich bezighouden met economische
activiteiten
Economische instituties: de regels die bepalen hoe de productie en
andere economische activiteiten zijn georganiseerd.
Kapitalisme: een economie waarin de productie wordt georganiseerd met
als doel winst te maken.
Smith geloofde dat concurrentie tussen verkopers op de markt ervoor
zorgt dat producenten die naar winst streven de laagst mogelijke kosten
zullen produceren, en dat iedereen daar voordeel van heeft.
Het in eigendom hebben van een bedrijf en de leiding hebben over de
dagelijkse gang van zaken zijn in de allergrootste bedrijven twee volledig
gescheiden activiteiten.
Je hebt beperkte aansprakelijkheid en onbeperkte aansprakelijkheid.
Beperkt: als er in een (besloten) vennootschap (met beperkte
aansprakelijkheid) iets verkeerd gaat, verliezen de beleggers in de
onderneming alleen het deel dat ze belegd hebben en niet meer.
Onbeperkt: in de tijd van Smith betekende het dat wanneer de zaak op de
kop ging, zij hun persoonlijke bezittingen moesten verkopen om alle
schulden te betalen.
Smith was tegen de beperkte aansprakelijkheid. Hij vond dat je dan
speelde met andermans geld met als gevolg dat je minder oplettend zou
zijn, omdat er minder op het spel lag.
Marktvormen:
Volkomen concurrentie/volledige mededinging
Geen enkele verkoper kan de prijs beïnvloeden, omdat er zoveel
bedrijven zijn.
Monopolie
Oligopolie